Het moet allemaal wel wat betekenen wat je schrijft. Het moet iets zijn met thema’s, liefst groots en meeslepend. Thema’s die je ook al bij de klassieken ziet. Vertaald naar concrete, min of meer begrijpelijke personages en gebeurtenissen. Zodat de lezer kan zeggen: Het verhaal gaat over een lieveheersbeestje maar de ik-figuur heeft het eigenlijk over een gebrek aan liefde in de vroegste jeugd. En hoe dat in een jongemensenleven sporen van verwoesting achterlaat. De schrijver is zeer begaan met kinderen in die nog onschuldige, onnozele en voor alles ontvankelijke levensfase en zo is het gekomen dat hij in het aangrijpende verhaal het lieveheersbeestje opvoerde als metafoor voor een in aanleg vrolijk geboren mens – vandaar de warmrode rug – maar met in de loop van de jeugd opgelopen trauma’s. En dat zijn dan de zwarte stippen, die ook nog weer eens verwijzen naar zwarte gaten die bij wijze van spreken alle energie opzogen. Tegelijkertijd zijn lieveheersbeestjes notoire vreters van luizen en die eigenschap staat dan weer voor de innerlijke kracht die je kan helpen over je trauma’s (luizen!) heen te komen. Dat dus.