Op een gegeven moment kom je tot de ontdekking dat je kunt lezen. Ik vond dat een wonderlijk, misschien wel ontroerend moment. Al wist ik toen niet dat mijn gevoel van dat moment ontroerd heet. Ik was zes en zat in de eerste klas, leerde letter voor letter, las letter voor letter en op een gegeven moment had ik in het uitspreken voldoende snelheid ontwikkeld om écht te lezen en te begrijpen. Woord voor woord. Zin voor zin. Een verhaaltje. Tempo. Zoals bij leren fietsen. Dan is er eerst vooral de angst je evenwicht te verliezen. Steeds weer voet aan de grond, langzaam minder vaak. En dan leer je door te trappen en dat je dan snelheid ontwikkelt waardoor je overeind blijft. Doortrappen, doortrappen riep je vader achter je, amechtig, en je fietste! Ik leerde lezen doordat ik tegen mezelf doorlezen, doorlezen zei. En toen kón ik opeens lezen. Dat moment staat in mijn geheugen gegrift. Het was de eerste mijlpaal in mijn zesjarig bestaan waarvan ik mij echt bewust was. Nu kon ik verder. Het wonderlijke moment deed zich voor tijdens het lezen van Puk en Muk. Daarna graasde ik alle toen beschikbare jeugdboeken kaal. Ik raakte verslaafd aan Pinkeltje, De Vijf, Pim Pandoer en herlas eindeloos Drie Jongens Op Een Eiland. En ik had het getroffen. Op mijn lagere school aan de Victorialaan in Vught werd veel voorgelezen. Wekelijks minstens een uurtje of zo. Ik herinner me vooral De Kinderkaravaan en in de zesde klas Het Geheim Van Het Oude Horloge. Lezen heeft me daarna nooit meer losgelaten. Een paar jaar geleden heb ik, het staat nog in de boekenkast, Het Geheim Van Het Oude Horloge nog eens herlezen. Ik zal niet zeggen dat het tegenviel. Laat ik zeggen dat ik begrijp waarom ik in de zesde klas de hele week uitkeek naar het voorleesuur op vrijdag. Of was het zaterdag?