Ik heb al veel te lang geen baantje meer, zei de man met de blauwe fiets op de hoek van het plein waar altijd wel een paar mannen met fietsen staan. Of met rollators. Er staan daar ook twee bankjes, daar kunnen er met een beetje inschikken een stuk of vier op, per bankje, maar er zaten er drie, op de twee bankjes onder de grote boom. De meeste stonden liever, leunend op fiets of zittend op hun rollator. De man op de blauwe fiets was net aan komen fietsen en was ingebroken op het voortkabbelende gesprek. Gossamme, gelukkig zijn jullie er. Ik verveel me kapot, maar gelukkig is het maandag. Het was markt en dan waren er altijd wat meer mannen. Normaal drie, vier en nu een stuk of negen. Maandag marktdag en ook de dag na de voetbalwedstrijden, de race van Max Verstappen, de preek van de pastoor #needus. Niks mis mee toch, zei een van de mannen op een van de bankjes. Op jouw leeftijd, geen baantje meer. Ik heb al een jaar of twintig geen baantje meer en ik voel me er prima bij. Hij keek om zich heen, alsof hij bijval verwachtte, nee vroeg. Er klonk wat vaag instemmend gemompel. Nou, zei de man met de blauwe fiets, hij negeerde de man op het bankje, ik heb nou drie jaar geen baan meer en het begint me op te breken. Ik weet me met mijn tijd geen raad. Nou, zei een andere man, zittend op zijn rollator, wat let je? De man met de blauwe fiets keek hem aan: Ruimte, er is geen ruimte. Ik heb lopen passen en meten en als ik niet wat kasten de deur uit doe is er gewoon geen ruimte. Om je kapot te ergeren. Het triggerde de andere mannen. Hoezo, kasten de deur uit, vroeg een man met een sigaar die daarvoor het daaraan gestaag zuigen moest onderbreken, omdat jij anders geen baantje kunt nemen, hoezo geen ruimte? Nou, zei de man met de blauwe fiets – hij had die intussen op de standaard gezet – tafel, sporen, bergen, tunnels, baantje dus. Er viel een steen in het clubje mannen. Het werd stil. Ze keken elkaar aan. Ze haalden hun schouders op. Joh, zei de man op de rollator, dan doe je toch die kasten de deur uit.