En hier moeten we naar de wc. Ze trok de deur van een oranje hok open. Daarbij kneep ze haar neus dicht. Er kwam een penetrante lucht onze kant op. Ze duwde de deur weer dicht. De geur bleef nog even hangen. En waar slaap jij nou, vroeg haar vader. Ze wees naar een tent achterin het bosje waar nog wat tenten en enkele uit palen en met touwen en zeilen in elkaar geknutselde constructies stonden. We liepen er naartoe. Rond onze voeten wolkte droog, stoffig peelzand op dat neersloeg op onze schoenen en in de plooien van onze lange broeken. Ze ritste de tent open en we kregen een inkijkje in een ruimte waar veel niet meteen te vinden is terwijl je het wel heel hard nodig hebt. Ik herkende het. Althans, dat het in een tent een bijna onmenselijke opgave is goed overzicht te houden. Zeker als het weer niet meewerkt, het motregent, de ruimte rond de tent drijfnat is en niet bruikbaar is als leef- en opslagruimte. Maar, dat speelde hier niet. Hier was het droog. Kurkdroog. En toch was het in de tent een puinhoop. Hier, dat was het kamp waarin Pee van twaalf met haar medescouts voor een week was neergestreken. En waar wij nu rondliepen in onze rol van betrokken oma en opa. We trokken verder door het kampement, nu naar een van de constructies. Die was, legde Pee uit, om te koken en aan te eten. Met een mens of twaalf. Er was over nagedacht, het zou ongetwijfeld functioneren maar het leek me niet gemakkelijk. Echter, moet het verblijf in een kampement in een bosje gemakkelijk zijn? We kregen de indruk van niet. Pee leek ondanks het oranje hok waar die smerige lucht uitkwam best tevreden. En we denken ook dat een soort van ongemak voor de jeugd van tegenwoordig – hoor die ouwe – een goede leerschool is. Na een uurtje hadden we het gezien. Pee sloot weer aan bij haar scoutgenootjes – ze gingen in een hot tub – en wij gingen naar huis. Ze zal nu wel in haar tent liggen. Slapen?