Fietsen

Tekst is geschreven op 21 oktober 2010

Mijn idee is dat er geen sport is waarin liefhebbers van taal zich zo ongegeneerd kunnen laten gaan. Fietsen heeft een traditie als het om taal gaat. Het wielerjargon heeft qua kracht van expressie een bandbreedte die omgekeerd evenredig is aan de breedte van de tubes waarop de fiets staat. In dat jargon vinden voortdurend nieuwe metaforen en andere taalbloempjes een prettig plekje. Iedere fietser met het snot voor ogen en als gevolg daarvan het verstand ongeveer ter hoogte van het zeemleer kan zich qua taal bijna alles permitteren. Elk gezond mens begrijpt dat in zo’n toestand de renner niet meer alle spaken op hun plek heeft zitten. Explosief van een groep renners wegrijden wordt dan metjusindebenenervantussenkletsen en Joost mag weten waar de spaties zitten. Dat hij iets zegt is al mooi, als het iets betekent is het meegenomen en als het zich door de verslaggever laat interpreteren als heldenverhaal, dan is het meteen al goud waard.

Volgens mij houden fietsers van taal. Gemiddeld meer dan liefhebbers van andere sporten. Ik kom er op omdat een aantal tekstschrijvers op Twitter zich ook nadrukkelijk als hobbyfietser manifesteert. En dan ga ik er gemakshalve maar van uit dat tekstschrijvers ook van taal houden. Waar gaan we namelijk naartoe als we er niet van uit kunnen gaan dat tekstschrijvers van taal houden. Hoe dan ook, wat ik nu ga vertellen hangt nogal houtje-touwtje aan elkaar. Een gedachtenexperimentje.

Want dat is fietsen natuurlijk ook: verhalen vertellen. Vraag een basketballer de wedstrijd van zijn leven na te vertellen en je valt honderdophonderd in slaap. Maar als een fietser begint en hij heeft pakweg 200 kilometer onder de wieltjes weggewerkt, voor je het weet valt de avond en neemt hij je tijdloos mee de nacht in. Want fietsen is ook reizen en wie reist kan veel verhalen. Ben je in de gelukkige omstandigheid dat je een wedstrijd live mag verslaan dan ga je als vanzelf mee in het scheppen van wielertaal. Ik verwijs nu even naar DeMart.

Kortom, fietsen heeft alles dat nodig is om taal te laten gloriëren. En fietsen heeft de taal keihard nodig. Dat met name. Omdat er aan fietsen bijna niets te zien valt. Je moet er wel over vertellen anders is het niets. Fietsen is introvert, naar binnen gekeerd en de verhalen die dan ontstaan, die moeten ook weer naar buiten. Wat aan de buitenkant van fietsen zichtbaar is, reist bovendien met de renner mee. Wil de supporter weten wat de wedstrijd voor de renner was, dan moet hij strikt genomen meefietsen. En omdat hij dat niet kan of er geen zin in heeft maar wel  supporter en nieuwsgierig is, moet hij aan zijn lippen hangen, naar zijn verhalen luisteren.

Fietsers moeten hun verhaal doen en in een cultuur van vertellers bloeit de taal. Dus zijn sportieve tekstschrijvers bij voorkeur fietser.