Ze praatten heel zacht én ze spraken Frans. Als ze al wat tegen elkaar zeiden. De beschaving zat pontificaal met ze aan tafel en dicteerde het protocol. We hoorden of verstonden niets maar we konden ons niet voorstellen dat er aan het tafeltje naast ons ook maar één onvertogen woord viel. Kortom, we waren de stille getuigen van een geleidelijk versteende harmonie in een relatie van waarschijnlijk reeds een jaar of zestig, mogelijk plus nog wat. Het echtpaar was op weg in de tachtig, keurig gekleed en nog goed geconserveerd. Geen gram te veel ook. Ze waren prototypisch maar ik kon ze niet loslaten, hij boeide me. Nee, geen echt idee waarom. De man zat schuin tegenover me en leek me een autoriteit, niet in de zin van macht maar in de zin van gezag, kennis, begrip en rechtvaardigheid. Een man die gewend was aan beslommeringen in een door het recht schijnbaar uiterst overzichtelijke wereld en die daar als gevolg van een gevoel voor balans en de kerk in het midden grote verdiensten had. Daar ook niet mee te koop liep. Die bij zijn afscheid als referendaris geprezen was om zijn bescheidenheid. Nooit op de voorgrond maar altijd onmisbaar aanwezig. Zijn vrouw kon ik niet zien maar op basis van wat ik meekreeg uit een zo nu en dan steelse, zijdelingse blik, quasi op zoek naar nog ander interessants, en het stralen van een aura – ik moet even lachen, lach ongeneerd mee – dacht ik: bedacht op wat jan en alleman denkt, statusgevoelig, onzeker, angstig, veel te jong gekoppeld en getrouwd. Let op, allemaal door mij gedacht, zegt meer over mij dan over deze madame La Dame. Ze aten zich met smaak door een menuutje. Een grote fles Perrier moest ervoor zorgen dat er niets uit de hand zou lopen. Het gezicht van de man was een geoefend gezicht in de plooi. Ik bedoel: je hebt gezichten en je hebt gezichten die er uitzien als gordijnen die altijd hangen zoals ze bedoeld zijn te hangen. Je zegt: Uitgestreken. Ja, maar bij deze man dus niet. Rond de ogen, in het voorhoofd, bij de mond bewoog zo nu en dan iets dat een binnenpretje deed vermoeden. En ik dacht: best ondeugende man. Ondertussen was er aan het tafeltje nauwelijks geluid of beweging waar te nemen. En toen kwam het dessert. Je moet weten, El en ik nemen hoogst-, hoogstzelden een dessert. Veel te veel. We hebben al gegeten, denken we dan. Toen we de schaaltjes op het tafeltje naast ons zagen, wisten we dus weer waarom, keken we elkaar aan en moesten we nogal lachen. De man pikte dat op en keek naar El, lachtte breed en intens mee en zette zijn lepel in een van de vijf lijvige bollen roomijs van zijn dame blanche. Madame La Dame deed even niet mee. Maar zij had wel al enkele happen van haar peche melba schter de kiezen.