Ze was duidelijk al zeer op leeftijd. Tegenover haar zat een man van een jaar of vijftig. Hij had een rose vest met capuchon aan. Daaronder een spijkerbroek. Op zijn bord een divers aanbod aan voedingswaarden. Een klein belegd broodje, een fors glas met sla, afgetopt met een meer massieve substantie waarin mayonaise een prominente rol speelde, en een kleine wrap. Je ziet dat vaker, tegenwoordig, dat dagzaken tussen de middag voor een schappelijke prijs een bordje met een beetje van alles wat serveren. Zij zat gebogen over een bord met twee stevig gekorste bruine sneden oerbrood, bedekt met sla, een forse berg aardappelsalade, een bijna even stevige hoeveelheid tonijn en dan nog wat noten, poftomaatjes en rode ui. Het smaakte haar zeer. Het koste moeite de korsten te snijden. Met oneindige traagheid stelde ze al snijdend en schuivend muizenhapjes samen. Die verdwenen op de vork in een gestaag tempo in haar mond. Ze werkte van de rand van het bord naar het midden. Ondertussen had de man in een oogwenk zijn bordje leeg waarna hij met belangstelling en vol begrip de trage bewegingen tegenover hem begon gade te slaan. Hij oefende geduld. Hij was dit gewend. Dit was liefde. Hij was de zoon die eens in de week zijn moeder meenam voor een lunch. Ze genoot er zwijgend maar intens van. De druppel aan haar neus hinderde haar niet. Het geroezemoes om haar heen was er niet. Ze was hier om te eten en dat was wat ze deed. Hij onderbrak zo nu en dan het kijken naar het genoeglijke lunchen aan de overkant van het tafeltje voor een telefoontje. Ja, hij begreep dat zij overal in Noord-Limburg geplaatst kon worden, waar er maar een kamer vrij zou komen. Het kon nog even duren. Het tafereel was meer dan op het eerste gezicht leek. Twee sneden donkerbruin oerbrood bleek er een teveel. Ze schoof het bord van zich af. Ze kon weer naar huis. Deze keer nog wel.