De koele wind

Even Stilstaan 19 – 1 juni 2025 – Paul Jansen – column gelezen voor Omroep Venray

De drie grote ramen van het klaslokaal stonden wijd open. Dat gebeurde zelden of nooit. Ja, de bovenlichten, die wel, voor de noodzakelijke ventilatie, ook als het buiten koud was. Maar de grote draairamen …… Nee zeg, dat zou de ernst van een dag met lessen geschiedenis, rekenen, taal en schoonschrijven maar verstoren. Wij kinderen, we zouden eens kunnen denken dat er tijdens de schooltijden buiten de muren van de school nog een licht en luchtig leven was met een zacht windje en een zomerse zon waaraan je wél, of óók plezier kon beleven. Wel of ook, dát hing af van hoe graag je leerde. Maar vandaag had iedereen het écht hartstikke warm en dat leidde nóg meer af van Hugo de Groot en zijn boekenkist dan ramen die open stonden en zo tenminste nog een beetje verkoelende wind de klas lieten binnen strijken. Dus had soeur Marie-Hortence over haar doorgaans nogal kille hart gestreken. Desondanks kostte het me moeite mijn hoofd bij de les te houden. Want straks …… lekker zwemmen. En toen, om vier uur, eindelijk, ging de zoemer.

Thuis stond mama al in de garage te wachten. Bij de fietsen met de fietstassen. Zoals altijd als het mooi weer was en we gingen na school zwemmen. Toen we nog kleiner waren ging ze altijd mee, nu waren we groot en gingen we alleen. Kijk, zei ze, in de fietstassen zitten jullie zwemspullen, een fles ranja, bekers en een paar boterhammen. En ik heb de banden nog even opgepompt. Dat was wel weer eens nodig. De volgende keer zelf doen, oké? Ik knikte, we moesten snel op de fiets, want we moesten om zes uur weer thuis zijn. En zes uur was zes uur. En indien niet, dan …… Ah, gelukkig, daar waren ook mijn oudste jongere zusje en haar vriendinnen. En weg waren we. Naar de IJzeren Man. 

Met die fietstocht naar de IJzeren Man kwamen we elke keer in de buurt van Kamp Vught. Daar woonden nú de Molukkers. Maar waarom die er woonden? Nu? Bij geschiedenis op school ging het over de Batavieren, Willem van Oranje en Jan van Schaffelaar. Niet over vandaag of gisteren. Niet in de kinderwereld van de jaren vijftig, terwijl de oorlog toch nog maar net voorbij was.

We waren in 1952 in Vught komen wonen. Ik was vijf jaar. Mijn ouders maakten kennis met de buren. Ze gingen bij elkaar op de koffie, ze dronken op zijn tijd samen een borreltje, wij kinderen kwamen er ook over de vloer. Het was er warm en gezellig. Maar op een dag mochten we niet meer naar de buren. Het duurde nog een tijdje voordat we de reden uit onze moeder gezeurd hadden. De buurman met de knuffelhond en vader van onze lieve, vrolijke,zestienjarige oppas was kampbewaker geweest in Kamp Vught. Nu wilden mijn ouders geen contact meer met het gezin. Wat wij als kinderen moesten weten: in Kamp Vught hadden de Moffen Joden en verzetsmensen gevangen gehouden. Daar moesten we het mee doen, nieuwsgierige aagjes die we waren. 

De oorlog was voor mij tot dan toe nogal abstract geweest maar hier kreeg hij toch al iets van een gezicht. Ik was een jaar of zeven en hij was definitief mijn kinderleven binnengestapt. De oorlog woonde voortaan maar één deur verder en kwam vanaf dan voetje voor voetje dichterbij. En steeds bleef Kamp Vught in de buurt, bij wijze van spreken. Als ik naar de IJzeren Man fietste, als ik met de welpen op de Vughtse Heide avontuurlijk ging doen, als de pelotons soldaten uit de kazerne achter de hockeyvelden door onze straat kwamen om het marcheren te oefenen.

Voetje voor voetje kwam hij tevoorschijn uit de monden van mijn ouders, in de gedaante van herinneringen, nog maar zo’n tien jaar oud. Een eeuwigheid voor een kind, een vloek en een zucht voor een ouder mens. Mijn moeder, hongertochten. Mijn vader, verstopt in een kast. Den Haag, overkomende V2’s, het bombardement, het afwerpen van Zweeds wittebrood rond de bevrijding. De broer van mijn moeder die als tolk in het Amerikaanse leger de onvoorstelbare ellende in de vernietigingskampen had gezien. Voor mij als kind waren het spannende verhalen, ik luisterde ademloos maar ook zonder een verleden dat dicteerde hoe ik met al die informatie om moest gaan. Als in goed en fout en in voor en tegen. Pas toen ik mijn leeftijd met twee cijfers schreef, werd Kamp Vught wat het was: het decor maar ook een monument van ongekende ontmenselijking.

Dat besef was nog ver weg toen het zó warm was dat de ramen van het klaslokaal wijd openstonden en een zachte wind binnenlieten, een wind die ook over de IJzeren Man, Kamp Vught en de Vughtse Heide was komen waaien maar nog enkel koelte bracht en voor de kinderen in de klas nog voor zich hield wat ze daar had gezien.