Crapuul

In 1961 verhuisde ons gezin eind juni/begin juli van Vught naar Maastricht. Ik zou er na de zomervakantie instappen in de derde klas van het Henric van Veldeke College. Tot die tijd moest ik vooral met mezelf de tijd zien door te komen. Het was een mooie zomer en ik hield me bezig met lezen en fietsen. Ik was in het bezit van een degelijke Fongers. Denk je Fongers dan denk je zwart, zwaar, degelijk en versnellingloos, dus totaal ongeschikt voor de regio. Maar, ik moest het ermee doen. En ook: de stad trok. Er was reuring terwijl er in ons buurtje in Vught zelden wat bewoog. Op de fiets graasde ik urenlang langs de straten in en rond het centrum. Ik beklom de Sint Pietersberg, reed langs het kanaal – dat er toen nog was – naar de ENCI en verderop België, verkende de omgeving van de fabrieken aan de Boschstraat, de activiteit rond het Bassin, stak de Maas over naar Wyck en stuitte op de hekken rond het verkrotte Stokstraatkwartier waar het krapuul woonde. Uit wat nu een van de sjiekste en duurste wijken van Maastricht is, waren de bewoners overgebracht naar huizen in aangewezen straten in nieuwbouwwijken aan de rand van de stad. Mensen aan de absolute onderkant van de samenleving, arm als kerkratten, in de ogen van bestuurders asocialen. De buurt had een eeuw van teloorgang achter de rug terwijl ze onderdak bood aan onder andere de slecht betaalde arbeiders in de fabrieken van de al vroeg geïndustrialiseerde stad. Het was onder het bewind van keiharde entrepreneurs en hen gedienstig katholiek priestervolk een gore griebes geworden en dat moest nu eindelijk afgelopen zijn. Pand voor pand was onbewoonbaar verklaard en dichtgemetseld. Hek eromheen. Het kwartier was al te lang een schandvlek op de stad geweest. Het herstel was aanstaande. In Crapuul beschrijft Frans Bokern de geschiedenis van het Stokstraatkwartier met in de hoofdrol het krapuul dat er een ellendig leven leidde. Door dat boek kan ik nu kijken achter de hekken van toen.