Elk voorjaar neem ik mij voor geen paaseitjes te eten. En vooral ook ze niet te kopen. Want dat gaat eraan vooraf. Maar toch, iets met zwak vlees. Ik heb er nu, terwijl ik dit geschreven heb en even daarvoor, een stuk of vier uit hun zilverpapieren schilletjes gepeld en opgegeten. Er is echt geen kruid tegen gewassen, tegen de verleiding van chocolade in deze vorm, in deze tijd van het jaar. Wat ik wel kan is het uitstellen van de aanschaf ervan. Ook dat kost kruim, maar het lukt. Maar Pasen nadert nu echt en chocolade dient zich in de schappen van de winkels net zo vanzelfsprekend aan als elke dag meer daglicht. Dus, op een gegeven moment – vandaag dus – is het hek van de dam. Dan houd ik het niet meer. Dan is er diep in mij een soort van monster, zeg maar liederlijke hebberigheid, gegroeid waar vooral het gezond verstand niet langer weg mee weet. Ik weet verdomd goed dat er van alles in mijn lijf niet blij van wordt maar dat alles zit niet meer aan de knoppen. Daar zitten bij het niet langer aarzelend maar zeer merkbaar lengen van de dagen de broertjes zoetzucht, zwakwil en plukdedag, de Kwik, Kwek en Kwak van koning suiker. Zij bepalen, zwaar tegen mijn wil, anderhalve week lang mijn lot. Het zij zo. Vooral blijven bewegen, zeg ik voortdurend tegen mij.