Naast me stond een man met een staartje en een rugzak. Ik was net begonnen bij de A, de A van Aafjes, bleek. Vóór Aafjes vind je geen Nederlandse schrijvers, dacht ik. De man naast me werkte de boekenkast systematischer af dan ik. In zijn telefoon had hij een lijst van boeken waar hij naar op zoek was. Niet alleen nu, voortdurend, zei hij. Het was een flinke lijst die hij af te werken had en waar hij zo nu en dan een boek op kon afvinken. Ja, zei hij, ik kom in een stad en wat ik dan al gedaan heb: Kijken waar de winkels met tweedehands boeken zijn. Ik zoek het avontuur dicht bij huis. Hoezo, vroeg ik? Nou zei hij, je kunt denken dat de wereld voor je opengaat als je in een vliegtuig stapt en afreist naar Cambodja, Thailand, Chili, noem maar op, maar voor mij is het vinden van een lang gezocht boek wat voor anderen dat inwitte strand met wuivende palmen aan een door en door blauwe oceaan aan de andere kant van de wereld is. Ik vond het helemaal goed. Ik kon me er alles bij voorstellen. Zelf had ik tijdens mijn verkenning van de honderden meters boeken in deze immense boekenkelder In een gewoon rijtuig van Jan Hanlo uit de kast genomen en even daarvoor Zachtjes knetteren de letteren van Jeroen Brouwers. Jan Hanlo had ik ooit ontmoet tijdens een avond in Nijmegen. Ik studeerde net een half jaar Nederlands en Hanlo trad op voor de studentenvereniging. Ik herinnerde me dat hij vertelde op de motor te zijn gekomen. Dat is ook precies wat er van die avond bij mij is blijven hangen. Verder was ik net achttien jaar geworden en zo groen als gras, ook als het om literaire inzichten ging. Ik had geen idee van wat je moest of kon met taal in het algemeen en een boek in het bijzonder. Laat staan poëzie. Laat staan met Ote ote boe. Ik kon een boek lezen en had de indruk dat ik begreep waar het over ging. En ik vond lezen aangenaam. Ook hield ik wel van praten. De belangrijkste kennis over boeken die ik in dat eerste jaar opdeed was dat een indruk hebben van de betekenis van taal en van een boek niet voldoende is om voor volwaardig neerlandicus versleten te worden. Aber gut. Het derde boekje dat ik uit de schappen had geplukt was Kasteel Vaeshartelt bij Meerssen, eertijds koninklijk buitenverblijf. De wereld is klein. Het werd geschreven door J.G.J. Koreman. Die kende ik omdat hij in dezelfde wijk woonde als mijn ouders, in Maastricht. En ik, van 1961 tot 1965. Koreman werkte op het Stadsarchief Maastricht, waar ik mijn tentamens geschiedenis voorbereidde in de tweede helft van de jaren zestig. Toeval? Ik kom op dit moment bijna dagelijks even op Buitengoed Vaeshartelt. Omdat het kan. Ik vond drie boeken wel even genoeg. De man naast me ging met aanzienlijk meer boeken vanuit de Boekenkelder (Maastricht) de trap op naar buiten dan ik. Weer een groots avontuur achter de rug, stelde ik me voor.