Wat ons verbindt
lijkt soms ver weg.
Maar ook ver weg
is het een lichtend
baken – ster –
waarop wij varen,
blindelings
elkaar ontmoeten
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2002 in opdracht.
Paul schrijft hier stukjes
Wat ons verbindt
lijkt soms ver weg.
Maar ook ver weg
is het een lichtend
baken – ster –
waarop wij varen,
blindelings
elkaar ontmoeten
Bovenstaande eindejaarstekst schreef ik in 2002 in opdracht.
Een van de eindejaarsrituelen in onze woonst: luisteren naar het Weihnachtsoratorium van Bach. We zijn niet de enigen. Het is een breed gedeeld genoegen. In elk geval in Nederland. Van de week las ik in de krant dat Bach ongeneerd muziek recycleerde. Eerder gecomponeerd en welgevallig spul ging de mengmachine in en kwam in een wat ander jasje gestoken een vers oratorium in. Mij kan dat niet schelen. Als Bach morgen uit het wijlen herrijst mag hij verder gaan waar hij gebleven was. Op de site van de Bachvereniging lees ik: De Mis in b klein, beter bekend als de ‘Hohe Messe’, was het laatste geestelijke werk van Bachs hand. In deze monumentale mis hergebruikte hij veel muziek die hij al eerder had geschreven. En op de website van Wim Faas: Als laatste ‘compositie’ wordt gezien een nieuwe harmonisatie van het koraal Vor deinen Thron tret ich hiermit (BWV 668) welke de zo goed als blinde Bach vanuit zijn ziekbed waarschijnlijk dicteerde aan zijn leerling Johann Christiaan Kittel. Nieuwe harmonisatie, ook een manier van recycleren benoemen. De twee citaten schuren enigszins want dat koraal lijkt me ook geestelijk. Maar goed. We luisterden dit jaar op Spotify. Ik weet het, daar maak je onder de liefhebbers van muziek puur beleven geen vrienden mee. #sorrygee Spotify hield er overigens ergens halverwege mee op en sleurde ons vervolgens een lange lijst van aan Kerstmis gerelateerde klassieke muziek in. Maar weet je, hier, over Bach wilde ik het eigenlijk helemaal niet hebben. Dit stukje had moeten gaan over mijn vader. Die liet nooit veel over zichzelf los. Maar op een keer – klinkt als Er was eens, als een sprookje – zei hij dat hij dirigent had willen worden. Ik kon dat toen niet plaatsen maar vragen waarom of waarom niet kwam ook niet bij me op. Ik vraag me af waarom niet. Ik denk omdat ik toen, als zoon van mijn vader, niet gewend was aan het krijgen van uitleg. Het was zoals het was. Zo doen we dat. Punt. Dan stelde je geen vragen.
Ik kan het me nauwelijks voorstellen maar ik kan schrijven: De zon scheen. En dan niet kan als in ik-ben-ertoe-in-staat maar kan als in het-is-mij-mogelijk-gemaakt. In de winkel waar ik een broek kocht zei de verkoper: Het is de eerste dag na dertien hele dagen zonder zon, de langste periode in vijfendertig jaar. Hij klonk oprecht blij. Dat was dus in 1989 voor het laatst geweest, dat de zon zich dertien dagen niet had laten zien. Ik herinner mij 1989 als niet mijn beste jaar, maar weet ook dat dat niets van doen had gehad met dertien zonloze dagen op rij. Eerder met wat voelde als erg veel, zeg maar rustig te veel zinloze dagen op rij. Maar daar gaan we het niet over hebben. Voordat we die broek kochten hadden we uiensoep gegeten in de stad waar die unnesop heet. In de stad waar ook vandaag weer – en nu dus onder een koesterend winterzonnetje – de straten gevuld waren met mensen die elkaar nog net niet en soms net wel hinderlijk in de weg liepen. Voordat we in Maastricht op bezoek gingen bij vriendin Em die een appartement aan de Maas bewoont, gingen we nog even aan bij andere Em die Le Salonard op de hoek van de Sint Pieterstraat en de Witmakersstraat uitbaat. Ook stampvol. Het was allemaal niet opzienbarend, wel heel plezierig. Het meest nog baarde opzien dat de zon zich liet zien.
Hier in de boekenkast staat de negende druk van Moderne Kookkunst. Het is ook de laatste druk van het boek. Althans in dat tijdsgewricht . Het is dan 1919 en François Blom leeft dan nog. Blom is kok, maar niet zomaar een kok. Hij is cuisinier en heeft een reputatie die verder reikt dan zijn eigen fornuis. Het zou me mogelijk allemaal niet zo boeien ware het niet dat Blom mijn overgrootvader is, de opa van mijn moeder, de vader van haar moeder. En het is ook pas van de laatste tijd dat ik me afvraag waarom er over de goede man zo weinig te vinden is op internet. Wat ik van hem weet komt met name van een neef, ook kok en bekend ex-restauranthouder te Hengelo die al vroeg gefascineerd raakte door het multitalent dat François Blom was. Blom was namelijk ook nog een begaafd tekenaar en schilder. En hij was waarschijnlijk vooral ook een ondernemend type. Geboren in 1857 trok hij op enig moment Europa in om in de betere keukens in Duitsland, Zwitserland, Italië, Frankrijk en Engeland zijn licht op te steken en zo zijn neus voor de fijne keuken, de haute cuisine te ontwikkelen, te verfijnen en vooral ook aan de man te brengen. Nog voordat grotere culinaire beroemdheden als Escoffier zich met hun recepturen aan de top van diner bereidend Europa nestelden. Blom streek uiteindelijk neer in Den Haag waar hij in 1889 aan de Casuarisstraat Conserves Alimentaires begon. Daar bereidde hij onder andere sauzen, paté’s en conserven en stelde hij kokskruiden samen. Hij kon toen al adverteren met door hem behaalde prijzen – gouden en zilveren medailles – op internationale culinaire evenementen als de Exposition Internationale des Produits Alimentaires in 1889 in Parijs. Ik heb de indruk dat hij de productie ook uitbesteedde (Van Geel, Amsterdam) terwijl hij wel de leiding over de productie behield. Hij werkte ondertussen ook als chef cuisinier, onder andere in Hotel des Indes in Den Haag waar de beau monde kind aan huis was. In 1891 verscheen de eerste druk van Moderne Kookkunst. Ter verduidelijking voegde Blom door hem zelf getekende illustraties in. Zijn recepturen waren – zeer gewild en gewaardeerd – leidend bij de diners ter gelegenheid van de achttiende verjaardag van Wilhelmina en van haar huwelijk in 1901 met Frederik Hendrik. Of hij ook leiding gaf aan de keukenbrigades is mij niet bekend. Mijn moeder gaf tot op hoge leeftijd zeer op van de Worcester Sauce van haar opa.
Met dank aan mijn neef Es Vee die voor en na onderzoek deed naar FB en aan mijn zussen die in de loop van de tijd wat materiaal met betrekking tot FB conserveerden en verzamelden. Mogelijk publiceer ik de komende maanden nog wat meer over FB, waarna ik wellicht een poging waag een wikipediapagina aan hem te wijden.
Onderstaande tekst verscheen eerder, op 23 december 2020, op de website van de lokale omroep van de gemeente Meerssen.
We liepen van Humcoven in de richting van Waterval. Visweg af, Watervalderbeek, Visweg op, linksaf de Watervalweg naar beneden, rechtsaf Waterval ……… Waar we normaal via een olifantenpaadje kort doorstaken naar de Raarslakweg versperde nu een fors bemeten kerststal de doorgang. Daar liepen we graag voor om. Eenmaal boven op het plateau zagen we hoe de kerktorens van Schimmert en Ulestraten boven de horizon uit piepten. Ze deden, spits en fragiel, wat ze moesten doen. Ze riepen van verre: Hier moet je zijn om God eer te bewijzen! En in Zuid-Limburg hoef je dan nooit ver te lopen. Nog niet zo lang geleden wist je dan tegelijk ook waar je moest zijn om de innerlijke mens niet slechts geestelijk te versterken. Waar een kerk is, is een kroeg. Maar ja, La Corona …….
We waren aan het wandelen omdat we elkaar alweer een tijdje niet gesproken hadden. Maar ook omdat het moet. We moeten in beweging blijven, we moeten naar buiten. Het is zaak met regelmaat even flink door te ademen, het bloed sneller door de aderen te laten stromen. Op het plateau joeg de wind over de velden met koolzaad. Om elkaar te verstaan moesten we hard praten. Veel van wat we zeiden verwaaide en moest nog eens gezegd. Er kwam veel voorbij. De toeslagenkwestie en hoe burgers jarenlang door hun overheid voor crimineel waren versleten. Dat een ambtenaar daarbij vooral aan zijn eigen buikpijn moest denken. Een ander had er soms wakker van gelegen. Jawel. Een minister dacht dat het om een enkel geval ging. En vroeg niet door. En dan zo’n belastingdienst die jarenlang zei het niet leuker te kunnen maken. Maak het eerst maar eens leuk, dacht ik dan altijd. Het piept en het kraakt bij de overheid, het piept en het kraakt bij de burger. Een overheid die zich terugtrekt, marktdenken, de mantra iedereen zelfredzaam, het heeft niet gewerkt. La Corona drukt ons met de neus op de feiten: Versterk de overheid, investeer in de burger. De burger is geen kostenpost, de burger is de toekomst.
Nu moet ik opeens weer denken aan het logeerpartijtje van de kleinste kleinkinderen, een paar weken geleden. Ze leven met het idee dat er dingen zijn die niet mogen van de Corona’s. En dat is het. Geen gezeur, geen gezeik. Het is zoals het is. We wandelden wat. Ze speelden met autootjes. Ze dronken limonade. Ze zochten Wally. We lazen ze voor. Ze keken Buurman en Buurman. En weer wandelden we wat. En ze puzzelden. Het is wonderlijk hoe de dagen voorbij kunnen gaan zonder dat er nadrukkelijk aan de wereld wordt gewerkt. Hoewel. De kleinste van de twee, ze legde puzzels met een focus en vasthoudendheid die je vroeger enkel zag in de Sovjet-Unie, bij arbeidsters in een munitiefabriek, voor volk en vaderland. Dat is werken waar je niet moe van wordt maar waar je energie van krijgt. Wij nemen een voorbeeld aan die kleine. We gaan tijdens de kerstdagen lekker sjoelen, puzzelen, lezen en wandelen.
Ik heb al veel te lang geen baantje meer, zei de man met de blauwe fiets op de hoek van het plein waar altijd wel een paar mannen met fietsen staan. Of met rollators. Er staan daar ook twee bankjes, daar kunnen er met een beetje inschikken een stuk of vier op, per bankje, maar er zaten er drie, op de twee bankjes onder de grote boom. De meeste stonden liever, leunend op fiets of hangend op hun rollator. De man op de blauwe fiets was net aan komen fietsen en was ingebroken op het voortkabbelende gesprek. Gossamme, gelukkig zijn jullie er. Ik verveel me kapot, maar gelukkig is het maandag. Het was markt en dan waren er altijd wat meer mannen. Normaal drie, vier en nu een stuk of negen. Maandag marktdag en ook de dag na de voetbalwedstrijden, de race van Max Verstappen, de preek van de pastoor #needus. Niks mis mee toch, zei een van de mannen op een van de bankjes. Op jouw leeftijd, geen baantje meer. Ik heb al een jaar of twintig geen baantje meer en ik voel me er prima bij. Hij keek om zich heen, alsof hij bijval verwachtte, nee vroeg. Er klonk wat vaag instemmend gemompel. Nou, zei de man met de blauwe fiets, hij negeerde de man op het bankje, ik heb nou drie jaar geen baan meer en het begint me op te breken. Ik weet me met mijn tijd geen raad. Nou, zei een andere man, zittend op zijn rollator, wat let je? De man met de blauwe fiets keek hem aan: Ruimte, er is geen ruimte. Ik heb lopen passen en meten en als ik niet wat kasten de deur uit doe is er gewoon geen ruimte. Om je kapot te ergeren. Het triggerde de andere mannen. Hoezo, kasten de deur uit, vroeg een man met een sigaar die daarvoor het daaraan gestaag zuigen moest onderbreken, omdat jij anders geen baantje kunt nemen, hoezo geen ruimte? Nou, zei de man met de blauwe fiets – hij had die intussen op de standaard gezet – tafel, sporen, bergen, tunnels, baantje dus. Er viel een steen in het clubje mannen. Het werd stil. Ze keken elkaar aan. Ze haalden hun schouders op. Joh, zei de man op de rollator, dan doe je toch die kasten de deur uit.
Deze tekst is gebaseerd op een column die ik vier (4) jaar geleden schreef voor de website van de lokale omroep van de gemeente Meerssen.
Ze komen weer van alle kanten op ons af: de beste wensen. Ze stellen ons fijne feestdagen in het vooruitzicht. Het is goed bedoeld maar over de toekomst valt weliswaar veel te wensen maar ook weinig te weten. Ja, morgen en overmorgen zal twee plus twee nog altijd vier zijn. Hebben we met elkaar zo afgesproken. Maar zelfs als het om afspraken gaat, weet je het maar nooit. Kijk naar zoiets als democratie. Tot voor kort dachten we toch dat die in de Verenigde Staten van Amerika in goede handen is. Nou, vergeet het: die ligt er zwaar onder vuur. En ook in Europa moet alle hens aan dek om de democratie niet het speeltje van naar dictatuur neigende types – met vooral het oog op hun eigen belang – te laten worden. Het is wonderlijk. Zowel in Amerika als hier kiezen burgers in volle vrijheid voor sluipende beperking ervan. De waarheid laat zich modieus kleden in verwarring. Ik wens ons allen de komende jaren vooral veel verstand en kritisch vermogen toe. (…….)
Het is voor heel veel mensen lastig om te gaan met onzekerheid. Tegelijk: wat is de lol van alles van tevoren zeker weten? Ik stel me dan een horloge voor. En dat ik daarin een asje, een radertje, een wijzer, de onrust ben. Ik weet almaar door precies wat ik moet doen. Ik kan ook helemaal niks anders. Eens een asje, altijd een asje. Eens de onrust, altijd de onrust. En ik ben een morsdood ding. Ik weet niet eens dat ik waardevol ben en dat mijn bestaan ertoe doet, dat ik slijt en dat ik ook stuk kan. Weer even terug: onze beste wensen komen voort uit een goed hart maar vooral ook uit onzekerheid over de toekomst. Het was al nooit zeker dat ze uitkomen en nu, onder het regime van La Corona, is dat niet anders. Het is heftig, meh iech perbeer mich er gein dikke bein euver te maake. Het komt zoals het komt.
16 december 2020
Op de bank zitten en de krant lezen is ook zo nu en dan even naar buiten kijken. Ik zie dan boven de daken uit wat bomen maar vooral de toren van de Sint Petrus’ Bandenkerk. Rond de toren cirkelde traag een buizerd. Raar hoor, dacht ik, een buizerd boven het centrum, verdwaald zeker. Of op zoek naar een duif die niet goed meer meekan? En dus makkelijk te grazen te nemen? Hoe dan ook, ik vond het minstens opvallend. Ik had er nog nooit een buizerd gezien en evenmin verwacht, dus. Wat ik ook niet verwacht had was dat ik afgelopen weken aan een los draadje uit het verleden kon aanhaken. In 1965 gingen goede vriend Gee en ik vanuit Maastricht op trek-fiets-kampeervakantie in Vlaanderen. De eerste dag kwamen we niet verder dan Diepenbeek of vergelijkbaar. We hadden nogal wat goede excuses. Het regende en het regende en het regende. We streken neer op een camping wasr het kletsnatte gras twintig centimeter hoog stond. De volgende dag bereikten we onder een matig zonnetje Diest. Wat nat de fietstassen was ingegaan, kon eindelijk drogen. Ook de volgende dag nog, vonden we. Even niet fietsen. En toen kwam er een auto het kampeerterrein oprijden. Voor wie al op een kampeerterrein staat is dat altijd een moment waarop de aandacht verschuift van koffie, boek, was, pan naar wie, waar, wat? De auto stopte niet ver van ons en voor we het wisten hadden we vier leuke meiden als buren. Van fietsen is die vakantie niets meer gekomen. Ja, naar de bakker en de kruidenier en weer terug. Er was verliefdheid in de lucht. De rest is geschiedenis. Totdat goede vriend Gee een paar weken geleden op zoek ging op het internet en Cee, een van die leuke meiden vond. Wat toen lastig was, is nu een makkie: corresponderen.
Het miezerde. Geen weer om op de fiets naar een feest te gaan. Een gouden bruiloft. Het zou een feest met gemengde gevoelens worden, dachten we. Aanstaande maandag moet de bruidegom een ingreep ondergaan. Aan het hart. De kans van slagen en goed herstel is heel groot, maar zoiets blijft spannend. Toch, er was koffie, vlaai, een wijntje en lekker eten. Vlak voor het toetje kwam als kers op de taart de harmonie een serenade brengen. Toen we na de koffie naar buiten stapten miezerde het nog steeds.
Licht opgewonden. Zo voelde Elburg toen we er gisteren rond vier uur aankwamen. Tussen bomen op de vestingwal waren draden gespannen. Daaraan ondergoed, zwevend op een kalme maar kille noordoosten wind. Het was een vreemd gezicht. Hier was wat aan de hand. Stap voor stap liepen we een decor in. Voor bijna elk huis kerstbomen met lichtjes, boven de straten fuiken met lichtjes. Aan de huizen, winkels, restaurants en cafés houten bouwsels met lichtjes. Kraampjes, heel veel marktkraampjes. Het was voor Winter In De Vesting, grote letters op een schreeuwerig bord. De toren bij de haven stond in paars licht van krachtige schijnwerpers. Maar, het was allemaal nog in de aanloop naar …. Nog niets was op z’n best, alles in staat van geboorte. Er klonk getimmer, het zagen van hout, men legde kabels, sloot de mobiele tap aan, reed de foodtruck op zijn plek, sloot speakers aan, zette verwarmers op de terrassen, testte het geluid en hing nog wat meer lampjes en wasgoed op. Men keek uit naar morgen. Zijn jullie er dan nog, vroeg iemand ons, in een café. Nee? Nou, dan ga je wat missen. Helemaal Dickens, maar dan op z’n Elburgs. We waren nog nooit in Elburg geweest. Dat, vonden we, was een fout geweest. Nooit serieus aandacht aan besteed. Vissersdorp aan wat vroeger Zuiderzee was. Ja ook, maar vooral is Elburg een oude hanzestad, heeft het allure, is het een goed geconserveerde vestingstad waarin je eeuwen rijke geschiedenis in de stenen en het water terugleest. Een haven, een gracht, een wal, vestingmuren, een toren, een bejaardenhuis, een klooster, de architectuur, het plaveisel, alles. Maar goed, vandaag loopt vanaf een uur of drie Elburg vol met toeristen die afkomen op de nostalgie, een op de fundamenten van de eindejaarssentimenten en het entrepreneurschap van vandaag herlevend verleden, Elburg is een prachtig stadje. We gaan komende zomer nog eens terug.