Antwoorden

Vorige week schreef ik over Es, dat hij overleden was. #vragen En dat hij een goede kok was. En Hongaar van origine. Nu weten we ook nog dat hij naar Maastricht kwam om daar te koken in de Poesta Grill. Dat was toen wel iets bijzonders, dat Hongaarse restaurant aan de Ezelenmarkt. Daar kwamen in die tijd zelfs mijn in Limburg ondernemende oom en tante speciaal voor uit Heerlen. Daarna vertrok hij, toen zijn visum voor Nederland verlopen was, naar Engeland om een aantal jaren later toch weer in Nederland verzeild te raken. Hij leerde een tante van El kennen en naturaliseerde tot Nederlander. Hij ging toen als chef de cuisine aan de slag in Vaalsbroek, het bedrijfsconferentieoord van DSM. En hij werd gevraagd te koken voor de Europese top van 1992 in Maastricht. Detail: Lubbers vond belegde broodjes voldoende, Helmut Kohl beval een buffet. Es zweette vervolgens peentjes want het duurde wel erg lang voordat de regeringsleiders zover waren dat ze aan tafel konden. Ondertussen dreigde het kostelijk bereide voedsel te verpieteren. Uiteindelijk: niets dan lof. En wat typisch was, als hij voor familiefeesten achter de kachel ging dan at hij zelden iets van wat hij bereidde. Hij had zelf het liefst een stuk stokbrood met worst. Es was een man van de eenvoud, van de regelmaat, van de vaste gewoontes. En hij hield van de zee, het leven aan de Belgische kust. En nu is hij vertrokken.

Diamant

Vanmorgen las ik op Lokale Omroep Venray deze tekst voor in de rubriek Even Stilstaan.

Het was de zomer van 1965. We fietsten naar het westen. Eindelijk erop uit, vakantie. We hadden er zin in, vriend Gee en ik. Na eindexamens en vakantiewerk in de bouw waren we op weg door Belgisch Limburg, richting Hasselt en verder Vlaanderen in. Vlaanderen, het was een veilige keuze, er werd daar tenminste verstaanbaar gesproken. En, men zou óns begrijpen. We hadden nog stevige jongensdijen en -kuiten, de fietsen waren goed geprepareerd dus het kwam niet op een paar kilometers aan. Vijftig, zestig per dag moest haalbaar zijn. In veertien dagen was een rondje Vlaanderen goed te doen. We verheugden ons zeer op Hasselt, Brussel, Kortrijk, Brugge, Gent, Antwerpen, Turnhout. En ook de kust zouden we aandoen. We waren vertrokken vanuit Maastricht. Er stond een stevige wind uit het westen en het regende pijpenstelen. Na vijf kilometer waren we opgehouden te praten én waren we doornat. Zoveel wisten we wel van het weer, dat een loodgrijze lucht zo ver als je kon kijken enkel nattigheid beloofde. 

We waren die ochtend niet echt vroeg weggereden en toen we even na het middaguur langs een camping reden, keken we elkaar aan en dachten we hetzelfde: Daar was het eindpunt van de eerste dag. Er juichte iets heel diep in mij. Het was mijn gemakzuchtige ik. De camping lag achter een huis met daarin ook een café. Op de camping stond het gras een centimeter of dertig hoog. En het was net zo zeiknat als wij. Het duurde even voordat we de tent hadden staan maar daarna waren we voor het eerst die dag op een plek waar het droog was. En hopelijk zou blijven. Tijd om op café te gaan. Daar zouden we de route voor de volgende dag uitzetten en tegen elkaar dingen zeggen als: Gelukkig vonden we op onze trektocht door het schone platteland van Vlaanderen een aantrekkelijk stamineetje en Zullen we dan nog maar een pinke pakken? Gelukkig stonden in de taveerne een fruitautomaat en een flipperkast waar we ons geld in kwijt konden. En tegen zes uur ging ook nog de frietketel op het vuur. Uit de jukebox klonk Capri, cést fini van Hervé Vilard. Na wat pinkes sloegen we elkaar geestdriftig op de schouders. Dit was Vlaanderen op z’n best. Hier voelden wij ons thuis. Die avond lagen we al vroeg in onze slaapzakken. Het goot, de regen sloeg bijna gaten in het tentdoek.

De volgende ochtend waren we even in de verleiding te wachten tot het café weer open zou gaan. Voor een kop koffie, liefst goed straf. Die konden we wel gebruiken. Maar een voorzichtig zonnetje daagde ons uit onze trektocht onverdroten voort te zetten. Natte spullen of niet. We lieten ons niet kennen. We reden verder naar het westen, passeerden Hasselt en zetten koers naar Diest. De zon liet zich ondertussen van haar beste kant zien. Al dat natte spul in onze fietstassen en plunjezakken smeekte om te kunnen drogen. Net voor de middag reden we in Diest het plaatselijke sportpark op. In de zomer ook stadscamping. Daar was een lang, laag hek, daarop kon het natte goed lekker uitdampen. De luchtbedden bliezen we op vanuit de longen. We waren nog jong en vol energie. En we waren al flink in conditie gefietst. Na twee dagen hadden we er vijftig kilometer op zitten. De luchtbedden lagen in de tent. Het was tijd voor een middagdutje.

De tijd doet wat met herinneringen. Soms zie je na lange, lange jaren nog voor je wat je ooit zag, momentopnames die als lichtbeelden opdoemen, soms haarscherp, soms vaag, meestal gekleurd door de tijd. Of juist ontkleurd. Op oogleden geprojecteerde fragmenten uit wat een niet opnieuw af te spelen leven is. Maar veel vaker is wat je in een bepaalde periode meemaakte verdwenen in een groot, zwart gat. Dan zijn de belevenissen, is alles wat je toen zag ongewild en vaak véél te compact opgeslagen in je brein. Samengedrukt tot een dichte massa waaruit zich fragmenten niet of slechts met grote moeite laten ontsluiten en die je meestal slechts met één woord kunt benoemen. Maar, zo’n woord is veel meer dan enkel een samenvatting. Het staat voor een sterke verdichting. Je draagt een steen mee, die licht voelt of zwaar of iets daartussen in. En met een beetje geluk is die onder héél grote druk tot stand gekomen. Dan is zo’n steen een diamant. Met een schittering die van heel diep van binnenuit komt. Denkt dan de romanticus.

We kwamen die vakantie, in de heerlijke zomer van 1965 nooit verder dan Diest. Diest, dat is zo’n woord.

In het najaar van 1965 namen Gee en ik in Maastricht de Belgische bus naar een dorp in Vlaams Limburg. Daar woonden de vier toffe meiden die we in de zomer in Diest ontmoet hadden. We waren er een dag of veertien samen opgetrokken en er hing een dubbele verliefdheid in de lucht. Die dag in het najaar zouden we ze eindelijk terugzien. Spannend was het. Van de vier waren er drie uit één gezin. Het werd een mooie dag in een fraai huis, met een prieel in de tuin dat de vader van de drie, naar eigen zeggen – en hij knipoogde daar bij – had laten neerzetten voor het geval zijn dochters verliefd zouden zijn. Dan konden ze, enfin ….. Het was een prima dag. De verliefdheid bloeide. De moeder – ze vond ons aardig – zou ons na het avondeten naar Bergeijk brengen. Vandaar reed een lijnbus naar Valkenswaard en verder naar Eindhoven. Daar wachtte vervolgens de trein naar Vught, waar Gee woonde. Om alle aansluitingen te halen moesten we in Bergeijk de bus van halftien hebben. Dat was ook de laatste bus die die dag in het najaar van 1965 uit Bergeijk zou vertrekken. Ik had de betrekkelijke eer naast de moeder voorin op de stoel naast haar te zitten, vriend Gee het grote genoegen van een wat krappe zitplaats tussen de drie dochters op de achterbank. Ik had een riant uitzicht op de wegen die de moeder met de banden van haar snelle wagen teisterde. Belgische wegen anno 1965, gekend om hun brokkige wegdek, zonder heldere belijning en verlichting. Onderwijl kreeg vriend Gee op de achterbank van heel andere indrukken hartkloppingen dan ik voorin. De moeder slaagde er in ons op tijd in Bergeijk af te zetten. Tot ziens, jongens, zei ze.

Recent voorgelezen culumns in de rubriek Even Stilstaan vind je op Spotify onder de podcasts: Even Stilstaan.

Divers

Vandaag weer een oud stukje, wel nog de moeite van het lezen waard, denk ik. Het is van 2 juni 2021. Het verscheen op de website van Lokale Omroep Meerssen. Ongeveer een maand voordat we naar Venray verhuisden.

Gisteren maaide ik een zee van madelieven. Dat wil zeggen, ik maaide het gazon of wat daarvoor door moet gaan. Het groeizame gestaag regenen van de afgelopen weken was met name de madelieven goed bevallen. En toen zat er vanochtend bij wijze van hint – toeval bestaat – een mail in de box waarin voor het woord biodiversiteit een belangrijke rol was weggelegd. Het was op de eerste plaats een marketingmail maar dan wel een met goede bedoelingen. Men hield mij voor: De verscheidenheid aan leven op aarde waaronder alle planten, dieren en micro-organismen, houdt onze natuur in balans. Het leek erop dat hier voor mij als mens geen rol was weggelegd. Maar niets was minder waar, want als ik nou maar winterharde maagdenpalm en geranium, geurende lavendel, zomerlang bloeiende vrouwenmantel en een breed scala aan andere planten in mijn tuin zou hebben, dan zou ik via hun pollen en nectar voedsel geven aan bijen, vlinders en hommels. 

Daar stokte het verhaal over de verscheidenheid wel zo’n beetje, waarschijnlijk omdat daarmee het aan de man te brengen assortiment benoemd was. Maar ik begreep wel dat ik, met in mijn gazon enkel madelieven, niet echt goed bezig was, qua balans in de natuur. Ook al presenteerde zich daaronder al het tere, jonge blad van een wilde weelde aan honingklaver. Wat ik miste in het verhaal was hoe die balans in de natuur goed zou zijn voor mijzelf. Voor mij als lotgenoot van hommels en bijen en vlinders, dus. 

Ondertussen drong zich de vraag op waarom we biodiversiteit zijn gaan zien als een absolute voorwaarde voor balans in de natuur, die op haar beurt weer noodzakelijk is voor het voortbestaan van de planeet. Voorop gesteld, ik begrijp dat en als het hier om een mening gaat en niet om een wetenschappelijk feit: ik ben het ermee eens. Maar, waarom zien we diversiteit dan niet als een voorwaarde voor een goede balans in de samenleving en voor het voortbestaan daarvan? Waarom willen we bewust of onbewust vasthouden aan monoculturen als wit, christelijk, moslim, hetero? We willen biodiversiteit en daarmee ook strijd omdat die goed is voor balans in de natuur en deinzen terug voor (bio)diversiteit en daarmee voor debat, voor herschikking, voor dynamiek in de samenleving omdat dat niet zou leiden tot balans? Heeft een samenleving niet veel meer toekomst met meer verscheidenheid? Ik denk het wel.

Vragen

En toen kwam het appje dat Es overleden is. En een dag later de kaart, ook via app. We raakten enigszins van de wijs. Want plotseling bericht en dan ook nog over dood. We hadden er niet bij stilgestaan, dat ook Es een keer zou gaan. Ook al was Es een meer dan stugge roker en inmiddels 81 jaar. Ook was hij Hongaar, van origine. Ooit moet hij naar Nederland zijn gekomen. Of werd hij er geboren? En ooit kwam hij in de familie. Alleen: Waarom en hoe? Het is niet de eerste keer dat we ons afvragen waarom die vragen altijd opduiken als het eigenlijk te laat is. Waarom zijn die vragen er niet als je samen buiten staat, het is een feestje, je ziet elkaar niet vaak, koetjes, kalfjes – hij met sigaret, ik rook niet, ik met een wijntje, hij met cola, want hij drinkt geen alcohol? Of in een andere situatie. Was hij de zoon van een Hongaarse vader die al vroeg naar Limburg kwam om in de mijnen te werken? Maar dan heb je toch niet (meer) zo’n sterk accent? En kon dat überhaupt, uit Sovjet-Hongarije vertrekken om in het vrije westen te werken? Ja zeg, Polen konden komen, waarom Hongaren dan niet? Kwam hij in 1956, na de Hongaarse opstand? Met zijn ouders? Hij was toen twaalf. Kwam hij later pas? Ontvluchtte hij heimelijk de knoet? En hoe dan? Waar werd hij opgeleid tot de prima kok die werkte in de betere restaurants in Zuid-Limburg? Hoe leerde die wat in zichzelf gekeerde man die heerlijk vlotte tante van El kennen? Ze waren in liefde verbonden, zegt de kaart. Dat konden we jarenlang zien. Dat weten we dan weer wel. Goed, maandag gaan we naar zijn crematie in Maastricht. Dan zullen we die vragen alsnog stellen. Eigenlijk te laat, dus, maar toch.

Stappen

Het voelde als een wat wonderlijke week. Ik kwam terecht in twee gebouwen waar ik behoorlijk wat voetstappen heb liggen. Woensdag was ik in Jerusalem. Daar legden we met wat taal- en tekstliefhebbers de eerste stenen voor een open taalpodium waar schrijvers uit de regio maandelijks hun ei kunnen komen leggen voor een breed publiek. In het Venrays Museum. Er zijn in de regio veel schrijvers die daarnaar op zoek zijn. Naar een plek om hun stem te laten horen. Denken we. Jerusalem is het gebouw in Venray waar ik om en nabij twintig jaar Nederlandse taal- en letterkunde gaf. Aan middelbare scholieren die daar niet allemaal evenveel zin in hadden maar waarvan er een aantal toch nog succesvol met taal en tekst in de weer is gegaan. Ook professioneel. Het was na dik dertig jaar een prettig weerzien. Er was binnen weliswaar bouwkundig flink huisgehouden maar aan de buitenkant was het nog steeds herkenbaar als dat unieke schoolgebouw met een historie. En van die historie was ik deel. #johojoho En dan ook nog; vanavond was ik met El in het monumentale gebouw van Free Weeling, c.q. Dingus, c.q. BRL. Dat ken ik uit de zeventiger, tachtiger jaren van de vorige eeuw. Daar hokte toen de Venrayse jeugd zichzelf, vooral in de weekeinden, op voor avondjes ouderloos toezicht en het verkennen van de wereld buiten de kinderkamer. Ik kwam daar als bestuurslid van filmclub Het Negatief om er een keer in de maand voor de Venrayse liefhebbers van wat toen de alternatieve film heette entree te heffen en de filmprojector te bedienen. Nog weer later kwam ik er voor yoga. Vanavond waren we er om weer eens een keer de fijne keuken te proeven. Dat was lang geleden; ‘s avonds uit eten, dat doen we zelden nog. Maar de keuken was prima. # jammiejammie Van de sfeer van het oude gebouw was niets over. Althans qua interieur. Het exterieur is nog altijd top.

Trui

Middenin de winkel stond een oude heer over een grote tafel gebogen. Normaal zitten daar klanten die even een kopje koffie of thee drinken. De medewerkers mogen de overwegend nog maar langzaam tussen de koopjes bewegende snuffelaars graag vertroetelen. De oude heer had aan een uiteinde van die tafel wat broeken en truien voor zich liggen en was daarmee aan het schuiven. De een bij de ander, de ander bij de een en zo verder. Het moet wel een beetje bij elkaar passen, zei hij tegen een dame met kort, grijs haar en een kekke bril. Ze was klein van stuk, een beetje iel en droeg een korte jas met daarboven een heel forse sjaal. Daarop leek haar hoofd als een grote vrucht in een fruitschaal te liggen. Alles onder haar neus was voor het oog verdwenen. Maar ik kan toch niet bezig blijven met van alles en nog wat aan te slepen? Je moet ook eens wat passen. Het klonk gedempt, zo vanuit de zachte bedding van de sjaal. Hij keek haar aan. Luister, ik ga niets passen waarvan ik niet zeker weet of het wel een goede combinatie is. En trouwens, deze trui wordt het zeker niet. Het was duidelijk dat ze haar geduld begon te verliezen. Alles wat nog van haar hoofd te zien was spuugde vuur. Ik begreep het wel, van die trui. Die had wat mij betreft zelfs in het rek kunnen blijven. Had geen kans gemaakt. Hij was van een blauw dat het op lucht en zee goed doet maar niet op truien. Daarbij, er liepen horizontaal heel dunne strepen in donkerblauw, geel en bruin overheen. Hang die maar terug, schat. Terwijl de vrouw de trui terugbracht naar een rek achterin de winkel, schoof de man een broek en een trui bij elkaar, keek er nog even goed naar, knikte langzaam nee, legde de trui opzij en nam een andere en daarna nog weer een. Toch, hij leek tot een keuze te komen. Er was immers steeds dezelfde broek in het spel op zoek naar de juiste match. De vrouw was inmiddels op de terugweg. En de man had een keuze gemaakt en slofte nu met de favoriete broek en trui naar een pashokje. Zo, ben je eruit? Die twee gaan het worden? Eindelijk dan! De man reageerde niet, stapte een van de twee pashokjes in de zijwand van de winkel in en trok het gordijn achter zich dicht. De vrouw zeeg neer op een van de stoelen die de hokjes flankeerden. Het duurde even voordat het gordijn aan de zijkant een klein stukje openging. De broek is goed maar de trui veel te groot. Je weet toch dat ik niet XL, maar hooguit L en soms zelfs M moet hebben? Ga eens kijken schat of deze – hij stak de trui door de smalle opening – er ook nog in M of L is. Ik kon de storm in het hoofd van de vrouw horen razen.

Romeo en Julia

zij – verderlicht bewegend –

dansen zich in evenwicht

zij – stevig zwevend –

landen in hun ijle staan

zijde en linnen en katoen

zijde katoen en linnen

linnen en zijde en katoen

linnen katoen en zijde

katoen en zijde en linnen

katoen linnen en zijde

zijde linnen katoen

hij in een wild woest gevecht

gestoken

zij zacht zo zacht gevallen

gestorven

Geschreven op 1 oktober 1995. Bijna dertig jaar oude tekst. Aanleiding was toen een ballet. De tekst is op enkele plaatsen veranderd.

Hoed

Het was wel wat erg veel, het was nauwelijks bij te houden. Er trok een nogal eindeloze maar ook sombere parade van voorgenomen decreten voorbij. Het leek me veel om in slechts vier jaar te realiseren. Een kleine greep. Vier jaar van restauratie, terug naar het fossiele tijdperk, naar America als productieland, naar een natie zonder gendernuance. Inclusief ‘herstel’ van de vrijheid van meningsuiting. Dat wil zeggen: meer ruim baan voor de ultraconservatieve boodschap, voor leugens die voor waarheid moeten doorgaan – een huurmoordenaar deed een poging hem te vermoorden maar God greep persoonlijk in en dat was een teken, met Trump zou dus de weg naar de heilstaat voor iedere Amerikaan geplaveid zijn – en ruim baan voor eigenaren van platforms die interactie tussen mensen als verdienmodel zien en niet als middel een samenleving gezond, vitaal en toekomstbestendig te houden. Maar goed, Trump gaat in vier jaar de puinhopen van Biden en zijn democraten opruimen en the US of A hun Gouden Eeuw inloodsen. Want, de kracht van Amerika ligt in het verwezenlijken van het onmogelijke. The impossible is what America does best. En dan onder Trump ook nog like never before. Misschien is er toch nog wat troost. Het inaugurele ceremoniële circus liep vast toen er een bandje moest worden ingestart. Lukte niet. Ik denk dat er nog veel meer niet gaat lukken. Maar, bewijzen heb ik niet. Ook verontrustend: Trump lijkt getrouwd met een paddenstoel. Wat moeten we daar nou weer mee?