Rand

Als ik ’s morgens op de rand van mijn bed zit kan ik uitkijken over de weide tegenover het huis. Soms neem ik daarvoor de tijd. Zoals wanneer het een dag van lastig wakker worden is. Op het eerste gezicht gebeurt daar zelden wat. Soms staan er wat paarden of de eigenaar is bezig de meidoornhaag te kortwieken. Dan horen we vanaf een uur of zes de heggenschaar open en dicht gaan. Of er hangt een buizerd boven, op zoek naar een maaltje muis. Een keer, helaas maar één keer, zag ik er een hermelijn in winterkleed. Maar, altijd zijn er de mussen. Ze nestelen op wel vijf, zes plaatsen onder de pannen van ons huis. En in deze tijd van het jaar vliegen ze onophoudelijk heen en weer tussen goot en weide. Een stelletje heeft de gewoonte om opgestegen vanuit de goot steeds op dezelfde paal te landen. Die steekt uit boven het lage deel van de meidoornhaag en krijgt beschutting van een hoger deel. Het is een veilig plekje van waaruit ze goed zicht hebben op de omgeving waarin ze hun voedsel vinden. Ik kan er uren naar kijken. Bij wijze van spreken dan. Er moeten immers altijd meer en nuttiger dingen op een dag. Nu is dat vooral veel wegdoen. Vooral weten wat we zeker nog nodig hebben en ons tegelijkertijd realiseren dat we onderaan de streep ook heel goed zonder kunnen. Het meeste blijkt gewoon maar spul. Wat we zeker zullen missen zijn het Kalverbos, Vogelzang en de Watervalderbeek. En ik vooral ook de rand van mijn bed met zicht op de weide.

Naschrift – Deze tekst is een fragment uit een column die op 26 mei 2021 werd gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Gemeente Meerssen. Enkele weken later zouden we verhuizen naar Venray.

Post

El ging boodschappen doen. Vaak gaan we samen maar nu dus even niet. Ik had nog wat andere dingen te doen. Toen ze weer thuiskwam zei ze: Hier, je lievelingspost. Vroeger, toen haar vader nog leefde en die een tuin had, zal ze dat soms ook gezegd hebben. Als in de aanloop naar het voorjaar de folders van de bollenbedrijven in de brievenbus vielen. Toen PostNL nog PTT Post heette. Hij sliep niet altijd even goed en dan zat hij ‘s nachts die brochures met bollen door te spitten. En na veel deskundig vijven en zessen ging er een bestelling de deur uit en zag zijn tuin er in het voorjaar weer fris en fruitig uit. Later stapte hij over op het zelf opkweken van plantjes. Maar, mijn lievelingspost heeft niet met bollen en tuin maar alles met treintjes te maken. Ik zat aan de tafel toevallig weer eens te puzzelen op een bescheiden baantje. Ik had de afgelopen weken al wat getekend maar was gisteren op het web iets tegengekomen dat daar op leek maar eenvoudiger van opzet was. En net zo aantrekkelijk. Dus, weer een stapje gezet op weg naar de bouw van een baantje. Mijn lievelingspost, eenmaal geopend, wakkerde de lust om nou eindelijk weer eens echt in actie te komen stevig aan. Dus om te gaan zagen, lijmen, sporen leggen, draadjes trekken, solderen en dat soort werk. Ik weet uit ervaring dat het, als het begin eenmaal gemaakt is, snel kan gaan. Dus, wat hield mij nog tegen? Terwijl ik me verdiepte in allerlei nieuwtjes, ging El in de keuken in de weer. Geritsel van papier, water, voetstappen. Toen ik even opkeek zag ik ze staan: Tulpen! Eindelijk weer!

Vier

Ergens halverwege de ochtend zei hij opeens: Als ik vier ben kom ik niet meer. Hij zat naast oma El op de bank, oma aan de ene kant en de brandweer- en de politieauto aan de andere. Hij was met oma El weer eens het boek van Charlotte Dematons over het alfabet en het alfabetmannetje – een letterdief – aan het doorploegen. Het is een prentenboek met op de bladzijde van de a/A van alles en nog wat dat met een a/A begint. En er zijn héél véél woorden die met een a/A beginnen. Denk  aan anaconda, appelvlaai, amfoor, aap, adelaar enz.. En dat dan een heel boek lang, voor elke letter een dubbele pagina. Al bij de a/A kwam hij wat woorden tegen die hij maar niet kan onthouden. Zoals avocado, aubergine, asperge en artisjok.Terwijl die even daarvoor toch ook al voorbij waren gekomen tijdens het voorlezen van De Tuin Van Meneer Ajuin, een boekje uit de Bolleboosreeks dat we ook nog hebben voorgelezen aan onze kinderen, dik veertig jaar geleden. En het is een verhaal waarin ook de kleinkinderen de weg blindelings vinden. Maar, er was de kleine van dik drieënhalf dus plotseling te binnen geschoten dat hij over enkele maanden vier wordt. Oma El schrok ervan. Kom jij dan echt nooit meer? Ze smeerde over haar vraag een flinke laag vertwijfeling uit. Hij schrok er zelf nu ook een beetje van. Maar dan kom je toch nog wel eens logeren, vroeg oma El. Ja natuurlijk kom ik dan nog wel logeren. Maar geen boekje meer lezen. Dat doe ik dan op school. Gelukkig, zei oma El, dat je nog komt logeren. Hij was even stil. Dat vind ik super cool, bij jou logeren, zei hij. Hij weet immers hoe hij oma aan zijn kant houdt. Er lag nog een derde boekje klaar: Een Knipoog Van Een Mosasaurus. Ook dat mag zich doorgaans royaal in zijn aandacht verheugen. Hij had het uit de kast getrokken en daarbij gezegd: Helaas heb ik mijn dino niet bij me. Die dino was sinds kort een geheide kameraad die hij had opgedaan nadat hij de tandarts geduldig een blik op zijn melkgebit had laten werpen en er met een haakje voorzichtig in had rond laten pulken. Het was ons niet meteen duidelijk waarom dat helaas was, maar navraag leverde niet een echt duidelijk antwoord op. Ik veronderstelde dat hij de mosasaurus behalve de zijne van harte óók de aandacht van een tijd- en soortgenoot gunde. Ik had het hem kunnen vragen maar je moet in de communicatie met zo’n kind niet steeds de diepte in willen. We lieten het er bij. Het was helaas en dat was het dan. Bij de e/E kwam het ei voorbij. Vind je ei nou eindelijk lekker, vroeg oma El? Nee, zei hij, dat vind ik niet lekker. En oma: Ja maar, je probeert het ook almaar niet; je kunt ook dingen die je niet zo lekker vindt opeens wel lekker gaan vinden. Hij dacht weer even na. En daarna: Ei, dat ga ik proberen als ik groot ben. Nu ben ik pas drie.

Gehoor

Gisteren schreef ik over oorkaarsen. En hoe ik daarmee kennismaakte in de eerste week van februari 2021. Ik was toen al bijna tien jaar de drager van twee voor de buitenstaander nauwelijks zichtbare gehoorhulpjes. Uit zo’n manier van benoemen spreekt absoluut respect en dankbaarheid maar in de dagelijkse praktijk bleken het draken van dingen die alles schel deden klinken, mij in grotere gezelschappen nog dover maakten dan ik al was én de productie van oorsmeer – ja, ik weet het, ik laat je zo wel even heel erg bij mij naar binnen kijken – enorm opjoegen. Precies een week later, op 17 februari 2021 en gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Meerssen, schreef ik het tekstfragment dat je zo meteen gaat lezen. Nu dus.

Er kwam een brief van een gehoorspecialist. Ik kon geheel gratis een zeer geavanceerd en niet al te prijzig gehoorhulpmiddel testen. Dat leek me wel wat. Ik was niet echt tevreden over de apparaatjes die ik heb en aan gratis kun je je over het algemeen geen buil vallen. Een afspraak was snel gemaakt. Dat ging via een website waar je zelf een tijd van je keuze kon invullen. Twee dagen later kreeg ik een telefoontje. Of ik ook op een andere tijd zou kunnen. Ik vroeg me af waarom de gehoorspecialist een online afsprakensysteem had opgetuigd. Maar, ik realiseerde me ook dat ik me vaak dingen afvraag die me geen steek verder helpen. Want nog vaker zijn de dingen gewoon zoals ze zijn. Vroeger zeiden mensen dan dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn. En zelden aangenaam, kwam daar dan soms nog achteraan. Die wetenschap hield je weg van vruchteloos nadenken. Toen ik op de afgesproken tijd op de deur van de gehoorhulpmiddelenwinkel klopte – de bel deed het niet of ik hoorde hem niet – keek achterin de zaak een man van achter een bureau en een mondneusmasker enigszins verstoord op. Had hij mij wel verwacht, vroeg ik mij af. Tegelijk zei mijn innerlijke ander: Indien niet, wat dan nog? Lang verhaal kort. In welke situaties ik vooral gehoorhulpmiddelen nodig had, vroeg de man. Ik zei: Op drukke recepties, in het theater en tijdens vergaderingen als iemand naast me iets in mijn oor fluistert. Tja, zei de man, dan heeft een proefperiode niet zoveel zin. Dat zijn namelijk precies de situaties die zich nu, met COVID-19, niet voordoen. En daar had hij gelijk in.

PLOP

Ze was naast me komen zitten op de bank. Ze is zeven jaar en nieuwsgierig. Ze vroeg: Wat ben je aan het doen? Ze kon zien wat ik aan het doen was, ik keek op mijn tablet. Wat ze bedoelde was: Waar kijk je naar en is dat ook voor mij interessant? Ik las de krant. Oh, zei ze, en daarna nog iets maar dat verstond ik niet. Ik had al weken last van een steeds dichtlopend linkeroor. Ik zei: Ik hoor niet goed wat je zegt, ik moet maar eens naar de dokter om mijn oren te laten uitspuiten. Ze keek me aan alsof ze water zag branden. Dus ik aan de uitleg over spuit, lauw water, gehoorgang, voorzichtig en dan – le moment suprême – PLOP en opa zou weer beter kunnen horen. Ze luisterde aandachtig en zei: Oorkaars. Nu was het mijn beurt om zo’n heftig wat-vertel-je-me-nou-gezicht te trekken. Nou, zei ze, gezien op YouTube. Waarmee ze voor zichzelf de weg opende naar iets interessanters dan de krant lezen op tablet. Ik vroeg me nog wel even af hoe zo’n wicht van zeven op YouTube bij een oorkaars uitkomt. Waar ben je dan naar op zoek in je jonge leven? Welk algoritme gaat er dan met je aan de haal? Maar goed, voor het naadje van de kous tikte ik oorkaars in. Doe dat zelf ook maar even. Ik wil wel nog kwijt dat de kleine en haar opa een genoeglijk kwartiertje beleefden, met de oorkaars op de tablet.

Fragment uit een tekst die op 10 februari 2021 verscheen op de website van Lokale Omroep Meerssen.

Benen

Er was iemand jarig. Er was een bescheiden ontvangst. Er kwam ook een vader met twee kleine kinderen. Hij droeg het jongste op zijn rechterarm en het oudste had haar armpjes stevig om de dij van zijn linkerbeen geklemd. Hij liep moeilijk, met dat blok aan zijn been. Je kent dat wel, van die kleine kinderen die een vreemde omgeving met strakke oogjes vol vrees binnenkomen, vertwijfeld de blik afwenden en zich krampachtig vastklemmen aan het enige vertrouwde dat ze bij de hand hebben. Kom, zeggen jullie even gedag, probeerde de vader nog. Maar het was aan dovemansoren. Deze kleefkindjes maakten vooralsnog geen aanstalten tot het aangaan van nieuwe relaties. Het duurde een stuk taart, een glas limonade en het vooruitzicht van dadelijk naar buiten en met de andere kinderen springen op de trampoline voordat ze aan de temperatuur van het water gewend waren. Daarna lieten ze papa langzaam los. En daarna maakten ze net zoveel herrie als de andere kinderen. Samen met de andere kinderen. Weer wat meer op eigen benen.

Prop

Het is nog maar februari, er kan dus nog een hororwinter opduiken, met een elfstedentocht, bevroren rivieren, kruiend ijs in de Maas bij de stuw van Grave, het kan, maar erg waarschijnlijk is het niet. Er zijn medemensen die daar vooral om moeten rouwen maar dat heb ik dus niet. Ik houd erg veel van koud knisperende ochtenden in een in wit gekleed glooiend landschap met meidoornhagen en kale populieren met maretak maar niet van dikke jassen, gladde trottoirs, bevroren autoruiten en plantenbakken met daarin door de bittere kou bevangen winterviolen. Nog maar 1 februari dus, maar toch. In een van de bomen op het pleintje tegenover onze woonst zag ik een paar weken geleden opeens in een vork van drie, vier takken een donkere prop. Niet dat ik er studie naar doe, naar de dagelijkse verandering in onze omgeving, meestal zijn de blikken naar buiten terloops, door het toeval gestuurd, zonder bedoeling tot gedegen waarneming. En dan toch, opeens denk ik: Hee, wat is dat? Dat was bijvoorbeeld al eens een keer een fiets geweest die opeens opviel en waarbij ik dacht: Die staat daar zeker al een paar maanden, onbewust als beeld opgeslagen, als een foto die al vaak gezien maar nog nooit echt bekeken is. Nu was dat dus die prop takken. Een prop maar nog geen nest. Of niet meer. Maar, de prop was er eerder niet geweest, ik wist het zeker. Dus niet niet meer, maar wel in de maak. Want: steeds enkele eksters in de buurt. En wat duiven. En nou vermoed ik dat die vogels de lente al in de kop hebben. En ook dat de eksters de bouwers zijn. Die zitten regelmatig op die prop. Te bewaken. De duiven scharrelen er wat – jaloers, denk ik want duiven zijn luizige nestenbouwers – omheen terwijl er zo nu en dan een op het hoopje neerstrijkt. Even uitproberen hoe het zit. Maar dat duurt nooit lang want altijd is er weer een ekster die waakt. Ergens in een goot, op een dakrand, een hoge schoorsteen. Ook ik houd mijn vinger aan de pols.

Routine

Het was rustig in de kroeg. Dat was wel eens anders geweest. De kroeg was weliswaar bruin maar kende na een gezapig bestaan met toepers aan tafeltjes met perzische tapijtjes en kleintjes pils ook een verleden van veel jeugd en hevig feesten. Maar nu was het er weer alsof er nooit iets gebeurd was. Maar alles in de kroeg wist beter. Ook de lambrisering. Aan de bar zaten twee jonge gasten. Ze dronken bier. Het was een toptijd, zei de donkere met de baard waar nog maar onlangs de barbier zijn best op had gedaan. Weet je, je bent een half jaar weg, je bent uit je normale doen, er is geen routine van alledag. Je hoeft niks, je moet niets, en daar kwam nog bij, ik wilde niks. Nou ja, ik wilde gewoon m’n ding doen. M’n hart volgen. Ik dacht: Ook aan de bar gaan zitten. Wie weet wat dat brengt. De ander: Ik snap dat niet. Je ding doen, je ding doen, wat is dat? Het was de andere gast, werkkleding nog aan, schilder leek me. Ik bestelde ondertussen een jonge borrel, een witte wijn vind ik geen drank voor aan de bar. Nou, ik ga graag buiten mijn gebaande paadjes, je angstjes en angsten overwinnen, weet je wel. Ik heb graag controle, nou, die even loslaten, uit je oevers breken, zoiets. Het leek me een jongen die over zichzelf had nagedacht. En die daar nogal ver in ging. Zelf verbaasde ik mijzelf nog elke dag. Ik zat zelden aan een bar. Dus jij hebt een half jaar door Azië gezworven en gewoon maar gezien wat er op je afkwam? Zoiets? Ik had de indruk dat de schilder zich daar moeilijk iets bij kon voorstellen. Een leven met kozijnen, deuren, muren dat is vooral plannen, logistiek en dan daarna rechttoe rechtaan. Maar als je alles zo op je af laat komen en je leeft bij de dag, ik vraag me af, is er dan niets dat je onrustig maakt, dat je nerveus wordt, dat er iets is dat je zo verrast dat je het even niet weet? En denkt: Shit? Hoe nu verder? Het werd even heel stil. Even wachten, dacht ik, met nog een borrel bestellen. Nou, en de jongen met de baard viel weer even stil, ik kwam een heel leuk meisje tegen. Op Bali. En dat klikte wel heel erg. Verliefd, kon echt wat worden. Hij dacht na. Maar zij ging drie jaar werken in Australië en ik moest, nou ja, wilde terug naar Nederland. En ik had geen zin in een liefde op afstand. Dus. De schilder viel ook even stil. Ja, en nou zit jij hier met mij over uitbreken te praten? Ik bestelde nog een borrel.

Fietsen

wat hij nu fietst,

hij kent het niet.

zo min de einder,

zo min het asfalt,

bomen langs de weg

en bloemenbermen,

koolzaadvelden,

staken hop, kraaien,

wind op de kop.

toch vanzelf komt

hij weer thuis.

kopje thee, ‘n koekje.

haar hand die streelt,

zij ziet, hij sluit

zijn ogen. weet zij

dat hij daarachter

nog bij vlagen leeft.

wat zei je, deed

je net. maar dadelijk

stapt hij weer op

de fiets, op weg 

naar enkel denkt 

hij: zeker weer

thee en ook die streling.

Geschreven op 26 november 2016. Vandaag, 30 januari 2025 is het gedichtendag.

Lysol

de oude man scharrelt

grijs en onbestemd over

de kinderkopjes en klinkertjes

van waalformaat naar binnen

waar de grauwe geur van

luiers en lysol ……

en in zijn hoofd waait nog

de wind door hoge populieren,

liggen rieten daken …..

een waterput en blaft een hond ……

soms knikkert hij

Geschreven op 23 mei 2016.