Pannenkoekenrestaurant

Er waren nogal wat kinderen die zich tijdens het verblijf in het Zuid-Limburgse pannenkoekenhuis niet steeds helemaal op hun gemak voelden. Ze vulden overtuigend de nog beschikbare geluidsruimte in onze oude oren met gehuil en varianten daarop. Teringherrie komt nog het dichtst in de buurt van wat het was. Want pannenkoekenhuizen mogen dan van oorsprong staan voor oergezelligheid zonder weerga, nostalgisch gedesigned met inzet van eikenhouten balken en schoonmetselwerk, waar uiteenlopende generaties in pais en vree met elkaar de zoete dis genieten, in de praktijk van alledag zijn het panden waar vooral duivelse herrie huist – in Berg en Dal bij Nijmegen ligt er derhalve een op de Duivelsberg. Bovendien zijn de oogjes er veel groter dan de maagjes. Peuters, kleuters en iets oudere jonge kinderen komen er aan het einde van de dag sowieso moe van alle prikkels van het gezinsuitje binnen en de suiker van de pannenkoek Smulfestijn en het ijsje na doet er vervolgens nog een schep onrust bovenop. Daarna breekt de pleuris pas echt uit. Nietemin zijn er tafeltjes waaraan koppeltjes zonder kinderen zich de kinderlekkernijen onverstoorbaar laten smaken. Ik kan me niet voorstellen dat je je geheel vrijwillig aan de sfeer in een pannenkoekenrestaurant overlevert. Wij waren er vanavond omdat we met ons gezin iets leuks – vooral voor de kleintjes – wilden doen en daar hoort dan samen eten zonder veel voorbereiding bij. En we wilden per se iets anders dan friet en pizza. Tja, en dan worden het pannenkoeken. Dus. Je hebt wat over voor een plezierig gezin.

Regenen

We gingen een weekend weg, vanmiddag. We stapten in de auto en er barstte een enorme hoosbui los. Met hagel. Het voelde vertrouwd. Het begint gewoon te worden: Wij gaan een paar dagen weg en het weer keert zich tegen ons. Niet dat de zon altijd schijnt als we in ons appartementje zitten, maar toch. En nu zitten we in een groepsaccommodatie. Met z’n elven. Zes volwassenen en vijf kinderen. En een hond. We hebben net samen gegeten en  buiten huilt de wind om het huis. Het is koud. De kinderen doen analoge spelletjes en eten chips. De jongste lurkt voor het slapengaan nog een flesje dunne pap leeg. De volwassenen drinken koffie. En praten bij. We gaan rustig de avond in. Laat het maar regenen.

Overloon

Vanavond was ik in Overloon. Dat is een mooi dorp. En dat zeg ik niet zomaar. Ik weet niet wanneer ik er voor het eerst kwam maar dat is zeker al zo’n jaar of 50 geleden. En misschien was ik er daarvoor ook al eens. Toen was het een slaperig kruispunt met ergens aan de rand het Oorlogsmuseum. Nu is het een fraaie en levendige kern die is opgenomen in bijna alle fietsroutes in Noord-Limburg en oostelijk Noord-Brabant. Bijna elke elektrische fiets moet er wel eens geweest zijn. Vroeger had je er behalve het museum ook een toprestaurant. Nu is er naast het Nederlands Oorlogs- en verzetsmuseum Zoo Parc. En een ijssalon zonder weerga. Plus is het in mijn ogen een echt Brabants dorp. Vraag me niet waarom dat zo voelt. Ik woonde ooit in Vught en met de ouders van mijn beste vriendje maakten we oneindig veel dagenlange fietstochten door oostelijk Brabant. De sfeer van al de dorpen waar we toen doorheen fietsten zie en voel ik in het Overloon van nu. Dezelfde sfeer als in het gebied rond Valkenswaard waar een oma en opa woonden. Van Best en Son en Breugel waar een oom en tante woonden. Vandaag in Overloon spraken we met elkaar over Schijt aan de Grens, een cultureel festival dat we met een kleine oceaan van vrijwilligers organiseren in Overloon en Venray, in één weekeinde, elk aan een andere kant van de grens tussen Limburg en Brabant. Op zo’n avond in Overloon voel ik me Brabander én Limburger. Terwijl ik in ‘s Gravenhage geboren ben.

Kleine

Hij doet al lekker mee, met de groten, die kleine. Hij is inmiddels ook al bijna drie jaar en bovendien een wonderlijk joch. Zijn grotere broer en zus hebben we nooit goed verstaan, geboren mompelaars, maar hij spreekt alle woorden die hij kent duidelijk uit, Hij articuleert dat het een aard heeft. Hij ruimt zijn spullen netjes op als je hem dat vraagt en hij accepteert een nee voor nee. Als je uitlegt waarom je nee hebt gezegd, zegt hij: Ik snap het. En wat ook voor hem pleit: Hij houdt van boekje lezen en hij heeft eigenlijk altijd goede zin. Oh, hij kan ook boos zijn, hoor, maar dan wekt hij de indruk te acteren. En hij weet dat wij dat vermoeden. Hij weet wat hij wil. Hij weigerde tot voor twee weken zijn haar te laten knippen, liep erbij als een hippie, soms met een staart of knot. Maar toen, opeens mocht de kapper hem kortwieken en nu is hij een keurig kereltje en nog altijd tevreden. Hij laat zich voorlezen, luistert geconcentreerd naar de liedjes van Juf Roos, zingt ze mee en maakt er zo nu en dan een dansje bij. En hij houdt van fruit. Ik kan het eigenlijk allemaal niet geloven. Ik vrees het ergste. Wat moet dat worden als die in de puberteit komt?

Drakentoren

Vandaag ging het beursgebouw (Børsbygningen) in Kopenhagen voor een groot deel in vlammen op. Ik lees op internet dat de gevel van het gebouw in Nederlanse renaissancestijl is opgetrokken. En dat er Antwerpse bouwmeesters bij de bouw betrokken waren. Al in het begin van de zeventiende eeuw kreeg de globalisering een flinke zwengel. Maar goed, het zijn tragische gebeurtenissen, dat iconische en monumentale gebouwen in de hens gaan. Er is met ziel en zaligheid aan gewerkt en ze zijn vaak onbewust bedoeld voor de eeuwigheid. Als ode aan wat dan ook. God, geld, macht, pracht, praal, het leven, de techniek. Maar, er is in het leven van mensen niets voor de eeuwigheid. Alles en iedereen ligt voortdurend onder vuur van de samenloop van omstandigheden. Er is namelijk een grens aan het organiseren van de toekomst. Waar die grens ligt; niet bekend. We weten uur noch plaats. Op het beursgebouw in Kopenhagen stond een drakentoren, opgebouwd uit vier verstrengelde drakenstaarten, een spits geval dat scherp ten hemel rees. Een spies. Als de hoorn van een eenhoorn. Geluksdier. De torenspits moest onheil afwenden. Dat is dus niet gelukt. De Standaard schrijft: Volgens een legende bewaakten ze (de drakenstaarten, red.) het gebouw tegen vijandelijke aanvallen en branden. Al verschillende malen bleef het beursgebouw gespaard van hevige branden in naburige gebouwen, tot dinsdag het noodlot toch toesloeg. Dat noodlot liet 400 jaar op zich wachten. En dat is best lang.

Rode wouw

Gisteren zag ik op X – voorheen Twitter – een screenshot van het Midden-Oosten met een grote vliegtuigvrije plak. Er was ruim baan gemaakt voor drones, kruisraketten en ballistische projectielen. Daar blijf je als volgepakte luchtbus graag ver uit de buurt. Toen ik het plaatje zag, realiseerde ik me dat ik al heel lang niet meer op Flightradar had gekeken. Dat was ooit wel anders. We woonden in Meerssen en de zuidelijke kop van de startbaan van Maastricht Aachen Airport lag hemelsbreed (erg!) ongeveer driehonderd meter naar het noordnoordwesten. Als ik op de werkkamer uit het raam keek vlogen de 747’ns op 100 meter hoogte op 200 meter langs het huis. Als de kleinkinderen er waren, moest vanuit de tuin op elk vliegtuig een blik geworpen worden. Ik wil daar niet nostalgisch bij stilstaan want al die starts en landingen vervuilden de omgeving dramatisch. Ik houd het kort: neerslag van roet. En specialisten zeggen dat de (ultra)fijnstof uit de motoren tot ernstige gezondheidsproblemen kan leiden. Wat mij betreft sluit MAA morgen maar waar al dat geïmponeerd kijken naar die gigantische machines wel toe leidde was dat het me leerde naar het uitspansel te kijken. Mijn mooiste ervaringen. Ik zag tientallen buizerds. Belangrijker nog: een zeearend. Het mooist: een rode wouw. En Flightradar was er voor het identificeren van de tientallen vliegtuigen die er overkwamen. Hoog (12.000 meter) en laag (100 meter).

Pianospelen

Soms denk ik: Kon ik maar pianospelen. Niet zomaar pianospelen maar écht pianospelen. Om harten te raken, zielen te masseren, de lust van de stilte te doen vergeten. Vanavond gebeurde het in Podium Klassiek toen Bach even voorbij kwam. Een jonge pianist toverde uit de toetsen een door mij zelden gehoorde bezonken lichtheid. Dat soort pianospelen. Toen ik een jaar of acht was tilden potige verhuizers een oude piano het huis in. Die kwam uit het huis van mijn oma en opa. Zij moesten hem kwijt en mijn moeder wilde hem wel in huis nemen. Met die piano was ze weer een beetje dichter bij haar moeder. Zij hoorde uit die zwarte kast in gedachten de muziek uit haar jeugd. Zonder dat de toetsen bewogen hoorde zij An der schönen blauen Donau voorbijkomen. Als mijn oma kwam logeren en achter de piano ging zitten en vrolijk vlotte deuntjes speelde was haar geluk voelbaar. Maar, nu die piano er toch stond, zouden wij, haar kinderen, ook piano leren spelen. Het toeval wilde dat schuin tegenover ons een pianist, tevens pianoleraar woonde. De heer R. was een flamboyante verschijning met een kop als Beethoven. Het verhaal ging – de Tweede Wereldoorlog was een jaar of tien voorbij en er werd nog steeds niet echt over gepraat – dat de Duitsers zijn pinken gebroken hadden. En dus was hij nu geen gevierde concertpianist maar een van een prachtige toekomst op de wereldpodia beroofde pianoleraar. Elke woensdag ging ik naar meneer R.. Met lood in de schoenen. De eerste serie lessen was gevuld met een stortvloed aan muziektheoretische kennis. In de volksmond heet dat solfège. Ongetwijfeld was dat nuttige kennis – ik doe er nog steeds mijn voordeel mee – maar die bracht mij niet dichter bij het bespelen van de piano. Want, de klep mocht niet open voordat we met échte vingeroefeningen thuis zouden komen. Zomaar wat pingelen op de piano, dat verdroegen de oren van mijn moeder niet. Lang verhaal kort: Ik heb nooit zó piano leren spelen dat ik mijn moeder de weelde van het gelukzalig luisteren heb kunnen verschaffen. Het bleef bij gestuntel, vooral ook omdat ik er maar niet toe kom komen te accepteren dat enkel oefening kunst baart.

Gedachten


Lekker weer. Buiten daagt uit. De fiets roept. Terrasjes lonken. De terrasjes winnen, vandaag. Het is er druk. Op het plein is weer gewerkt aan de grote, ronde fontein. Er zijn zichtbare vorderingen, na weken en weken, eindelijk. We hopen dat het werk in de loop van de volgende week klaar is. Het plein ligt er al te lang tot diep in de ziel gekwetst bij. Uit een van de straten komen ze aanrijden. Een vader, een moeder, een zoon op drie identieke electrische fietsen. Cubes. Cultfiets. Ik weet het, het is een gokje. Misschien heb ik het mis. Misschien is de man weduwnaar, de vrouw een serieuze nieuwe relatie uit de database van een datingsite en de jongeman haar zoon die mee is om ook een idee te krijgen van de kans dat het wat wordt tussen die twee. Dezelfde fietsen: die zijn gehuurd in het vakantiepark. Hun armen zijn rood verbrand. Niet verontrustend rood, maar toch vertellen ze dat ze vandaag al best een flink stukje gefietst hebben. Windje rond het lijf, zonnetje op de bol. En nu is het vijf uur dus dan een wijntje, biertje, limonade, ijsje en daarna weer op de fiets. Een tafeltje verder kust een vrouw haar man, haar vriend, haar liefde van haar leven. Je weet het niet, hè. Dat hoeft ook niet natuurlijk, maar het zou meer rust geven als we precies zouden weten wat al die mensen van elkaar zijn. Wat ze met elkaar hebben, hoe onder de oppervlakte van wat we zien hun leven zijn weg gaat. Als je naar zo’n terras kijkt: Wie houden echt van elkaar en wie doen maar alsof? Wie is er ziek en weet dat nog niet, wie weet dat wel? Wie moet straks nog gaan werken en wat voor werk is dat dan? Wie is tegen het einde van deze dag diep gelukkig en voor wie mag het nu al morgen zijn? Wie komt uit Venray en wie is hier toeristisch aan komen waaien. Wie stemt er hier rechts en wie links? Wie kent hier iemand die ik ook ken? Hoever ben ik van deze mensen op dit terras verwijderd? Hoe dichtbij mij zijn ze? Dat soort gedachten dus.

Rechts

We kijken naar Op1. Een editie WNL. Veel ruimte voor De Week Van Thomas. Thomas heeft een grondhouding die dichtbij Politics is Fun ligt. Thomas houdt ook van achtbanen. Rechts aan de tafel van WNL lacht veel, vanavond. Ik gun het rechts. We leven in een samenleving waarin ruimte moet zijn om te lachen, ook op rechts. Waar ik me zorgen over maak, en niet zozeer als linkse oudere jongere, is dat rechts er op dit moment niet in slaagt de burgers samenlevingbreed mee te laten lachen. En volgens mij gaat het daar toch om. Dat je er als formerende partijen in slaagt bij alle burgers in dit land de lach los te weken, desnoods een lach met kiespijn.

Voorzet

We bezuinigen op de publieke omroep

We beperken de migratie

We voorkomen een nieuwe toeslagenaffaire

We doen iets aan de jeugdzorg

We bevorderen bestaanszekerheid 

We bestrijden de woningnood

We brengen de lengte van wachtlijsten terug

We zorgen voor meer veiligheid

We herstellen vertrouwen in het landsbestuur

We onderzoeken alle mogelijke oplossingen