Vol

Een huis vol, ik kijk er met plezier naar. Al mis ik in deze reeks wel de Jelies. Wat een rust was het in dat gezin. Deze reeks is een en al drukte. Of het nou het behang is, het underlayment, de bloemen, de kleding, de karaktertjes, de organisatie, alles is herrie. Het ergste: de snijdende stemmen. Ik heb net weer gekeken, dus ik ben erg moe geworden. Haha. Ik begrijp niet hoe die ouders dit helse leven in goede banen leiden, laat staan overleven. Overigens: Ik zag vanmorgen de kauwtjes weer (zie 28 augustus).

In het kleine dal

hier in dit kleine dal

(je gaat een haakse bocht om,

rechts loopt een bospad

langs een beek van niks)

is het bijna altijd duister.

er hangt een sluier over.

pas als de weg gaat stijgen

en links de weiden langzaam

hoogte zoeken, wordt het

weer wat lichter. daar kun je

weer wat verder kijken,

verder kijken

dan de dood die net nog midden

op de smalle weg stond.

Ik schreef dit gedicht op 20 februari 2016

Kapper

De kapperszaak was wel wat veranderd. Jaren geleden uitsluitend voor mannen, nu vooral voor vrouwen. Althans, daar zaten er drie van en van mannen niet een. Ik zou mijn hele knipbeurt de enige blijven. Ik had mij een paar maanden geleden voorgenomen op zoek te gaan naar een andere kapper. Ik kom het liefst bij een kapper die zwijgt. Dan kan ik zelf mijn knipbeurt lekker zwijgend ondergaan. Ik voel mezelf echt niet te goed om te praten over het weer, vakanties, kinderen, kleinkinderen of hobby’s, écht niet. Zelfs de toestand in de wereld is in principe bespreekbaar. Maar als ik geknipt wordt, is zwijgen wat ik het liefst doe. Daarna komt mijn ogen dichtdoen en dáárna nog wat ik zelf gemakshalve mediteren noem. De kapper moet zwijgen en voldoende hebben aan Overal twee centimeter eraf, de pony drie centimeter en de wenkbrauwen fatsoeneren. Wassen vooraf mag, föhnen na afloop niet. De vorige kapper begreep dat niet of wilde dat niet begrijpen. Hij was behalve kapper ook een begenadigd verteller en wilde dat weten. Meer precies: laten weten. Ook aan mij. De laatste keer dat ik er was liet ik hém bij aanvang van zijn act – hij wist ook nog eens subliem te jongleren met kam en vooral ook schaar – weten dat ik geen zin had in een gesprek. Hij vatte gesprek terecht op als iets interactiefs met deelname van de klant en dus Graag geen gesprek als een kans op het zonder hinderlijke onderbreking door de klant spuien van een oeverloos verhaal over een duikvakantie in de Caraïben, inclusief een uiteenzetting over hoe lief haaien zijn. Ik zat ondertussen min of meer platgeslagen in mijn kappersstoel. De zozeer door mij gewenste serene rust tijdens het knippen was ver buiten beeld. Toen ik afrekende had ik al besloten: Nooit meer. En nu was ik in handen van een lieve jonge vrouw. Ze knipte heel erg voorzichtig, legde steeds uit wat ze ging doen en als dat te belastend voor me was, mocht ik dat best zeggen. Nu ging ze met een mes de haartjes in mijn nek scheren, nu moest ze met de kam mijn oor aanraken, het kon zijn dat bij het kammen een knoopje in het haar even pijn kon doen ……. Enfin, ik was bijna zo ver dat ik Ik ben nondepie – dat is een Maastrichtse krachtterm, bedacht om te voorkomen dat je echt vloekt en moet biechten – geen millennial! wilde roepen. Maar ik vond haar zo aardig en zo haar best doen en ze had voorzichtige, warme handen, was onzeker en wel bijna zeker een kapster in opleiding dus ik hield me in. Ondertussen praatte ze honderduit. En nu heb ik nog geen afspraak voor een volgende keer durven maken.

Kauwtjes

Ik heb het idee dat het voor de wereld verloren is, het koppeltje kauwtjes dat huisde in de schoorsteen van het huis tegenover ons. Het viel me vandaag op, opeens. De twee zaten vaak een beetje stilletjes voor zich uit te kijken. Wel hadden ze grote belangstelling voor hun soortgenoten in de buurt. En voor hoe die de dag doorkwamen. Ook hielden ze het oog gericht op de eksters die in de lente in de grote boom, even verderop, een reeds in voorgaande jaren gebruikt nest aan het refurbishen waren. En ook de duiven, die toen – zoals duiven eigen – een beetje chaotisch met takken in de weer waren met een slordig en instabiel nest te fröbelen, konden op hun bedachtzame aandacht rekenen. Waren zij mensen dan zou zij een breiwerkje doen en hij een pijpje roken. Onderwijl meewarig monkelend het woeden van de wereld becommentariërend en zich verbazend over hoe alles gebeurt en dat je er toch niks aan kunt doen. Veel tjonge, jonge, jonge. Zo nu en dan doken ze getweeën de schoorsteen in om met het een of ander aan de slag te gaan. Wellicht ook sex. Ik kon niet in de schoorsteen kijken. En nu zijn ze er dus niet meer. Misschien zijn ze uit elkaar? Of dood? Trekvogels zijn kauwtjes niet, voor zover ik weet.

As

mijn moeder, grijze as

vijf pond bij haar geboorte, ook

ze was mijn warme hand

ik vader haar nu in mijn tas

weg van het grage vuur 

van oven naar de grond 

de zware, zwarte aarde

waar madeliefjes wachten

Ik schreef een eerste versie van dit gedicht op 22 mei 2013

Vlinder

Er vloog een vlinder voorbij. Op zich stelt dat niets voor maar hier, tussen de appartementsgebouwen, viel het wel even op. Het was ook geen bijzondere vlinder, een witje of een citroentje, ik kon het in het voorbijgaan van het fladderaartje zo snel niet zien. De afstand was een meter of tien. Wat had het beestje hier te zoeken? Op het pleintje aan de overkant zijn wat perken onder de kastanjeboom volgepropt met hedera waarin honden poepen en daarin staat een wild alle kanten uitschietende en weelderig bloeiende hibiscus syriacus oiseau bleu. Zou dat het zijn? Had die het beestje kunnen lokken? Het leek mij het omvliegen niet waard. Maar ik ben dan ook geen vlinder. Hooguit een fladderaar, soms. Qua focus dan, met name. Het leek mij een verdwaalde vlinder. Hij ging nog wat hoger vliegen en verdween uit het zicht, achter het groen koperen dak van de bank aan de overkant. Nu overal de maaimachines weer in actie komen valt er voor vlinders minder te beleven in de kruiden- en bloemrijke graslanden, bermen en akkerranden. Dan gaan ze weer op zoek naar voedsel elders, in tuintjes en parkjes, stel ik me zo voor. Zoals wespen rond deze tijd niets ontziend de terrassen koloniseren. Alleen dit jaar niet, las ik van de week in de krant. Het gaat niet goed met de wespen. Maar goed, de vlinder was weg. Tijd om mijn focus te verleggen. Ik drukte de knop van het koffiezetapparaat in, er brak lawaai los en mijn mok begon vol te lopen. De dag kon beginnen.

Zachte ziel

Hij zoekt een zachte ziel

Waarin hij slapen kan

En hij zijn dagen telt

Als dromen van satijn

Als bloemen die hij plukt

Als geuren van zijn lief

Waarmee hij wakker wordt

Dit gedicht schreef ik op 17 december 2011

Tegelijkheid

Ik lees in Zachtjes knetteren de letteren van Jeroen Brouwers, voor twee hele euriën gekocht bij de Boekenkelder in Maastricht. Meer precies: Op 10 juli 1957 trouwt Eddie (Hoornik) met Mies Bouwhuys. Ik vind dat – vandaag, opeens, zomaar – wonderlijk om te lezen. Wat deed ik die dag? Het was waarschijnlijk grote vakantie. Zeker is: ik was toen negen jaar en had nauwelijks weet van de wereld. Ik was me er niet echt van bewust dat er – terwijl ik naar school liep – duizenden kinderen in honderden andere dorpen in Nederland naar school liepen. Of in Afrika. Of dat Ed Hoornik trouwde en joost mag weten wie nog meer. Als je negen bent is je wereld klein. En in die tijd waren er alleen boeken, radio en de krant om je te helpen die wereld groter te maken. En een heel klein beetje ook de school. En je ouders. Maar daar gaat het nu even niet om. Waarom dan wel? Ik had geen levendig besef dat er heel veel mensen waren met hun eigen kleine leven dat voor henzelf al groot en vol genoeg was om het te overzien en te kunnen en moeten leven. Met gebeurtenissen en dingen te doen. Evenmin dat er een enorme tegelijkheid van individuele levens is die ook nog eens voortdurend heel ver van of heel dichtbij bij elkaar uiterst complex in elkaar grijpen. Dat de krant die ik lees – mijn vader heeft hem al uit en is naar kantoor – uitgevouwen op de vloer van de voorkamer, liggend op de keiharde cocosmat die in mijn negenjarige knietjes en elleboogjes snijdt, door tientallen of misschien wel honderden mensen tot mij gekomen is. Dat die schreven, de telexberichten lazen, letters zetten, de persen inkten, pakken kranten in auto’s laadden, door het land reden ……. Tot ook bij ons de brievenbus klepperde.