Ik lees in Zachtjes knetteren de letteren van Jeroen Brouwers, voor twee hele euriën gekocht bij de Boekenkelder in Maastricht. Meer precies: Op 10 juli 1957 trouwt Eddie (Hoornik) met Mies Bouwhuys. Ik vind dat – vandaag, opeens, zomaar – wonderlijk om te lezen. Wat deed ik die dag? Het was waarschijnlijk grote vakantie. Zeker is: ik was toen negen jaar en had nauwelijks weet van de wereld. Ik was me er niet echt van bewust dat er – terwijl ik naar school liep – duizenden kinderen in honderden andere dorpen in Nederland naar school liepen. Of in Afrika. Of dat Ed Hoornik trouwde en joost mag weten wie nog meer. Als je negen bent is je wereld klein. En in die tijd waren er alleen boeken, radio en de krant om je te helpen die wereld groter te maken. En een heel klein beetje ook de school. En je ouders. Maar daar gaat het nu even niet om. Waarom dan wel? Ik had geen levendig besef dat er heel veel mensen waren met hun eigen kleine leven dat voor henzelf al groot en vol genoeg was om het te overzien en te kunnen en moeten leven. Met gebeurtenissen en dingen te doen. Evenmin dat er een enorme tegelijkheid van individuele levens is die ook nog eens voortdurend heel ver van of heel dichtbij bij elkaar uiterst complex in elkaar grijpen. Dat de krant die ik lees – mijn vader heeft hem al uit en is naar kantoor – uitgevouwen op de vloer van de voorkamer, liggend op de keiharde cocosmat die in mijn negenjarige knietjes en elleboogjes snijdt, door tientallen of misschien wel honderden mensen tot mij gekomen is. Dat die schreven, de telexberichten lazen, letters zetten, de persen inkten, pakken kranten in auto’s laadden, door het land reden ……. Tot ook bij ons de brievenbus klepperde.