Weet je, zegt hij, het is ontzettend moeilijk aan mensen in Nederland uit te leggen wat het is, oorlog. Hij, dat is O. die we een jaar geleden hebben leren kennen. Hij komt uit Ukraïne. Dan weet je het wel. Ook wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen. Wij zijn van de generatie direct na de oorlog. Mijn ouders, die kwamen uit de oorlog maar hebben die eigenlijk altijd voor ons stil gehouden. Of wilden er ons niet mee lastig vallen. Wij waren kinderen en waren meer gericht op knikkeren, racen met de step, zwemmen, Kuifjes lezen, groter worden, vooruit leven. Soms vertelde mijn moeder, zij wel, tijdens het natafelen over haar hongertochten vanuit Den Haag het omliggende boerenland in. En verder weg, tot in Twente. Ze was een jonge meid van iets ouder dan twintig. In het staartje van de oorlog waande ze zich in Delden in een land van melk en honing. Had ik toen als kind maar het verdriet en geluk in haar stem gehoord. Maar ja, jong en bezig met andere zaken, dus. Mijn vader kwam uit de oorlog als een angstige, boze, bezorgde, verdrietige man. Drong pas veel later tot me door. Van heel diep kwam soms nog wat vreugde. Ooit, één keer, heeft hij verteld hoe hij tijdens de bezetting voortdurend op scherp stond, want de dreiging van Arbeitseinsatz. En dat hij een keer tijdens een controle op straat iets te weerspannig was en van een Duitse soldaat een vuist in zijn gezicht kreeg. Soms kroop hij in een kast, als een razzia dreigde. En ook toen was ik niet alert of belangstellend genoeg om meer te willen weten. Het is de oorlog waarvan we een beetje hebben gehoord, waarover we wel veel hebben gelezen, die we in films hebben gezien; en dan ook nog eindeloos veel documentaires, toespraken, herdenkingen, getuigenissen. En nu zit O. bij ons in de kamer. Hij vertelt over zijn vlucht, hij is vijftien, uit Donetsk, in 2014, naar Kyiv. Over de vlucht, in 2022, naar Nederland. Over de soldaten die in 2014 op allerlei straathoeken in Donetsk opdoken, over de tanks, de demonstraties die hij vanuit het raam van zijn tienerkamertje filmde. Hij loopt met zijn vriendinnetje over de lokale flaneerboulevard en ziet hoe van ogenblik tot ogenblik zijn wereld verandert. We luisteren en horen vooral de onrust in zijn stem. We horen de emotie, de angst, de zorg, de onzekerheid. Nu wel. Maar hoe oorlog precies voelt, als je er midden in zit, dat blijft bij hem. Ook nu nog.
Aanpassen
Aanpassen
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
Om te overleven moeten planten en dieren, dus ook mensen, zich aanpassen aan wijzigende omstandigheden. Het is een natuurlijke wetmatigheid die Darwin ergens tegen het midden van de negentiende eeuw blootlegde. La Corona is zo’n wijzigende omstandigheid. Desondanks zijn er nogal wat mensen die menen gewoon door te kunnen gaan op de manier waarop ze bezig waren. Met alle gevolgen van dien. Weer de horeca dicht, alleen kleine groepen, nauwelijks mensen over de vloer en liefst thuis werken.
Zelf ben ik het afgelopen half jaar één keer naar het centrum van Maastricht geweest. Veel te veel mensen daar. Maar, het wrikt en wringt behoorlijk. Zo’n dertien jaar geleden zakten we af naar het zuiden om dichter bij Maastricht te wonen. Dichter bij de terrassen, de cultuur, de stad met die heerlijke net-niet-meer-net-nog-wel dorpse ambiance. We kunnen ons er al maanden niet meer aan laven. Een glas wijn smaakt hier in de patio echt anders dan een glas wijn op de kop van de Grote Looiersstraat. Er dienen zich dan ontwenningsverschijnselen aan. Troost vinden we natuurlijk nog wel in het Heuvelland. We wandelen. We passen ons aan, niet altijd van harte, maar toch.
We waren trouwens nog weer even een paar dagen in V.. Iets met kinderen en kleinkinderen. Allemaal binnen de grenzen van het RIVM. Het blijft onwezenlijk dat we elkaar niet aanraken. Nou ja, de kleinkinderen, allemaal nog piepjong, een beetje; biedt daar maar eens weerstand tegen. Het spook van de sociale afstand dwingt tot andere, soms nieuwe manieren van communiceren. Ik kan me vergissen maar onze lichaamstaal ontwikkelt zich en we gebruiken vaker woorden waar we eerder zuiniger mee waren. We moeten afstanden die we per se niet willen voelen overbruggen met een net wat veelzeggender gebaar, een nadrukkelijker zoeken van elkaars ogen, een sprekender blik, een gesprek dat net iets dieper gaat. We zijn op zoek naar nieuwe manieren om alledaagse intimiteit vorm te geven.
Op Twitter kwam trouwens de afgelopen week wel een interessant dingetje voorbij. Een Amerikaan die al jaren in Nederland woont, liet in goed Engels weten dat de reactie van de Nederlanders op La Corona hem was tegengevallen. We volgden de adviezen maar slecht op. Iemand vroeg hem waarom hij niet in het Nederlands twitterde. Na tien jaar in Nederland. Het antwoord was om en nabij dat hij het bij zijn aankomst in Nederland juist zo kon waarderen dat Nederlanders open en tolerant zijn en hem gewoon de taal lieten spreken waarbij hij zich comfortabel voelde en nog steeds voelt. Je kunt dus ook overleven als je je niet aanpast aan je omgeving maar de omgeving aan jou. Tenzij die Covid-19 heet.
Min of Meer – 21 oktober 2020 – week 43
Wartaal
In mijn notities heb ik er een die Wonderlijke Wartaal heet. Ik ben ergens in 2016 begonnen met uit de media aanspoelend wrakhout te verzamelen. Qua taal. Daar ben ik in de loop van 2018 gillend gek mee opgehouden. De Sil in mij wist dat er aanhoudend nog flink wat te jutten zou zijn maar zelf ben ik ook niet geheel zonder zonden. Ik vond het zelf al met al een nobele daad de inventarisatie te stoppen. Neemt niet weg dat het brein blijft afgesteld op wartaal en soms is de verleiding om toch te registreren groot. Vandaag lees ik in mijn favoriete krant – de Volkskrant -: ‘Inkomensongelijkheid mannen en vrouwen intact gebleven’. Intact betekent zoveel als ongeschonden, niet stuk, helemaal oké en goed werkend: de storm doorstaan. Intact is een nogal positief woord en daarmee kan de kop in de krant de indruk wekken dat inkomensongelijkheid succesvol overeind gebleven is na in-smerige aanvallen van antiseksisten. Ze is gered, we kunnen opgelucht ademhalen. Terwijl het juist niet de bedoeling is dat inkomensongelijkheid blijft bestaan. Van een andere orde: Gisteren las ik in dezelfde krant een advertentie waarin Stef Bos, bekend van ‘Papa’, zegt ‘Tot tranen toe beroerd’ te zijn geweest tijdens het lezen van ‘Engelenhaar‘, het nieuwste boek van Bart Chabot, ook bekend van onder andere kind Splinter. Mijn andere krant – de Limburger – had het laatst over ‘peentjes zweten’ als gevolg van tropische temperaturen. Terwijl het zweten van peentjes het voorrecht is van mensen met angst of hevige stress dan wel verwijst naar zweten als gevolg van overmatige inspanning. En dan nog het volgende geval. ‘ ….. Er komen strengere controles. Zo meteen in het NOS-Journaal.’ Vervolgens kwam er in het Journaal een nieuwsitem over masten op de bruine vloot. De controles betroffen die schepen. Het waren geen controles tijdens het NOS Journaal (26 juli 2017 Astrid Kersseboom).
Honger en Dorst
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
Ik las in de krant, meer precies het Volkskrant Magazine. Het was zaterdagmorgen. Het was een rustige nacht geweest. Het raam had opengestaan en ik had het rolgordijn geen enkele keer horen klapperen. Ook toen ik opstond was de wind nog steeds hevig afwezig. Ik had de krant van de grond achter de voordeur geraapt, wat gegeten en koffie gemaakt. Ik kwam bij de bladzijdes die over Gent gingen. Het toeval wilde dat we daar nog niet zo lang geleden geweest waren. Bij de passage over De Fanfare Van Honger En Dorst, een lied geschreven door Lieven Tavernier, was ik er weer even terug. Voor mij hebben de Vlaamse steden, ook op de plekken waar ze zich op hun mooist tonen, een rafelrandje.
Ik kan er ook niet naar kijken zonder dat de boeken van Louis Paul Boon en Hugo Claus zich aan mij opdringen. Mijn herinnering dwong me naar You Tube. Ik trof er de versie van Jan de Wilde, maar verloor mij al snel ook in die van Tavernier zelf, van Gerard van Maasakkers – té Brabants -, van Thé Lau – prachtige Lage Landen Blues – en van Huub van der Lubbe – had zich er beter niet aan gewaagd. Hoe dan ook, mij bezorgt De Fanfare Van Honger En Dorst altijd weer een setje mooiste vijf minuten van mijn leven. Wat een virtuoos vertellende tekst op muziek die snijdt door de ziel. Ik mag graag zo nu en dan diep wegzakken in zoveel eenvoud. Ik heb dat ook bij muziek van Bruce Springsteen en Bob Dylan, Blowing in the wind.
Maar, goed, nu we het toch over honger en dorst hebben, er zijn dus berichten dat de gemeente daar binnenkort ook mee te maken krijgt. Maar daar wil ik het niet over hebben. Hoewel, toeval bestaat niet. Even naar een van de tekstregels in de Fanfare Van Honger En Dorst: De prijs voor de vrijheid in ruil voor wat centen. Laten we het algemeen houden: ik vind dat alles sowieso wel eens wat minder kan. Ik stel dan ook voor dat we niet meer praten over groeifondsen maar over krimpfondsen. Dat de overheid initiatieven steunt die insteken op kleiner en minder en dat je dan toch nog van welvaart mag spreken. Met de schoonheid van tevredenheid.
En dan nog iets. We stoppen met praatprogramma’s. We praten allemaal veel te veel. We stappen over op luisterprogramma’s. Iemand vertelt iets en dan moet je proberen na te vertellen wat er verteld is. En als je dan niet vertelt wat je had moeten horen, ben je af. Maar als je het goed navertelt, mag je door naar de volgende ronde. En wie dat alle ronden volhoudt, die heeft gewonnen en mag zelf iets zeggen. En dan weer van voren af aan. We noemen zo’n programma bijvoorbeeld: Niet voor je beurt. Maar het kan ook: Houd je mond en luister eens heten.
Min of Meer – 14 oktober 2020 – week 42
Muurbloem
Er zijn dagen dat mensen van je willen weten welk boek je aan het lezen bent. Op Twitter, bijvoorbeeld. Dat boek moet dan op je nachtkastje of je bijzettafeltje liggen. Of op een andere plek waar je het bij de hand hebt. Toilet, bureau, handtas? Om het hebberig te grijpen en de letterbeluste ogen weer wat te grazen te geven. Zelden vraagt iemand naar welke muziek je aan het luisteren bent of welk museum je net bezocht hebt. Of voor welk concert je net kaartjes gekocht hebt. Of voor welke club je een seizoenskaart in je portefeuille – zijn er nog mensen mét? – hebt. Welke ets of gouache je net gekocht hebt of op welke veilingsite je nu, as we speak, actief bent. Naar welke poster je kijkt, daar bij jou op de bank. Of welk beeld bij jou indringend de kamer in kijkt. Of er nog een dansvoorstelling is waar je smachtend naar uitkijkt. Of een film die op je rol staat. Op welk instrument je toetert in harmonie of fanfare. Vroeg jij ooit iemand wat ze dadelijk gaat eten of het lekkerst van alles vindt? Het zegt iets, lijkt me zo. Over de status van boeken in het contact tussen mensen. Boeken lijken wel de meest democratische, volkse cultuurverschijnselen waarover willekeurige mensen met elkaar in contact willen treden. Nog liever dan over muziek. Boeken geven meer inkijk in het leven van de ander, meer zelfs dan muziek. Mijn ervaring: Mensen zijn meer geïnteresseerd in wat de andere mens leest dan wat de ander luistert, graag ziet of het beste smaakt. Op de draaitafel heeft liggen, aan de muur heeft hangen of in de koelkast heeft. Toch leiden op radio en televisie muziek, kookprogramma’s, films en series de dans. Boeken komen er niet verder dan muurbloem.
Helm
Binnen een kilometer moet ik op vijf rotondes met afslaan wachten op een fietsende mens. Op de vijfde is dat een sportieve jonge moeder met wapperende haren en rokken op de bakfiets. Ze is lekker op snelheid, heeft niet gehoord van richting aangeven, laat het goed gokken over haar bedoelingen geheel aan mij over, heeft elektrisch aangedreven haast; het is tien voor half drie. Om half drie gaat de school uit maar die is hier niet om de hoek. Eenmaal uit de bochten van de rotonde zet ze nog een tandje bij. Net boven de rand van de bakfiets uit steekt een blond schedeltje van een jaar of twee. Het ziet er nogal kwetsbaar uit. Véél te kwetsbaar. Huiver. Ik probeer me niet voor te stellen wat er allemaal mis kan gaan tijdens deze race tegen de klok. Er is al genoeg werkelijkheid die me bezighoudt. Bijna drie maanden geleden is mijn eigen oudste – doorgaans een verstandig man – met zijn hoofd op de keien gestuiterd. Ook geen helm. Afgevoerd met de ambulance, nu nog bezig met zijn herstel. Hoofdpijn, duizelig, moe, problemen met concentratie. Iets met ongeluk en een klein hoekje. Gelukkig heeft hij tijdens het hobbyfietsen wel een helm op. Net als zijn fanatieke zoon. Die fietst wedstrijden. Ik heb zo’n veertig jaar geleden eens tijdens een wedstrijd in het nabijgelegen O. uit het over een onverantwoord bochtig stratencircuitje wild voortjagende peloton een renner ondersteboven zien komen aanvliegen en met het hoofd op de stoeprand zien kaatsen. En gadver, het kraakte. Hij had een helm op. Nog zo’n ouderwets geval; een worstenhelm, in jargon. Later die middag kon de speaker het publiek laten weten dat de buitelaar het er naar omstandigheden goed had afgebracht. Ik hoopte vurig dat het de helm was die ik hoorde kraken. Helaas kan Gino Mäder zijn zware valpartij op 15 juni jongstleden in de Ronde van Zwitserland, niet navertellen. Hij droeg een helm. In de wielerwereld inmiddels verplicht. L. en ik fietsen sinds een jaar of twee met een helm op. Onderaan de streep is het dragen van een helm geen garantie voor het overleven van een tochtje op de fiets maar dat kan geen reden zijn er geen te dragen. Ik zeg: verplichten, zeker voor kinderen.
Namen
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
Ik liep over de Markt in Meerssen en vanaf het terras van de Keizer kwam een opvallende krullenbol me tegemoet. Onder de coupe wirwar een gezicht als dat van Arnon Grunberg. Met daarop een bril als die van Grunberg. De man droeg een rugzak. Door mijn hoofd flitste: Aan de wandel, toerist, maar wat doet dié hier …… Ik besloot de man nog eens goed in het gezicht te kijken maar op dat moment was hij eigenlijk al voorbij en ik dacht: Nee, is ‘m niet. Deze is te groot, te fors voor Grunberg. Maar hoe kon ik dat weten, ik had Grunberg nog nooit in het echt gezien, alleen op de televee en het is bekend dat die de verhoudingen uit de werkelijkheid vertekent. En soms niet alleen fysiek maar ook inhoudelijk. Ik stond nog even stil, draaide me nog om, overwoog nog Hee, ben jij toevallig schrijver Grunberg, grote naam in de Nederlandse literatuur te roepen, maar slikte dat ook heel snel weer in. Stel je voor! En ik liep door. En nu vraag ik me dus af of ik leef met een echte ontmoeting of met een illusie. Bid voor mij.
Het is trouwens wel typisch dat je tegen zoiets aanloopt als het kinderboekenweek is. Grunberg is dan echt wel niet voor kinderen, maar toch. Overigens, bij ons in het gezin is kinderboekenweek een heus dingetje, hoor. Toen we zelf nog kleintjes hadden, gingen we dan met ze naar de winkel en kochten we een boek voor ze. Feest. We wilden graag dat onze kinderen lezers zouden worden. We zijn het zelf ook. En het is goed voor je, veel te lezen. Maar daar ga ik het nu niet over hebben. Misschien een andere keer. Gevolg: onze kinderen lazen, toen ze jong waren veel, heel veel. Gaandeweg werd dat minder en dat deed pijn. Niet dramatisch veel, maar toch. En ze lezen wel, hè, maar nauwelijks fictie. Nu we kleinkinderen hebben, kunnen we het niet laten. Elk jaar kopen we voor elk van die blagen een boek. Het wordt in elk geval steeds in dankbaarheid aanvaard. Waar we vooral blij mee zijn is dat we niet opa en oma Boek worden genoemd. Ik ken een opa die door enkele kleinkinderen opa Bim-Bam werd genoemd omdat hij zo dicht bij de kerk woonde. Allemachtig. Bid voor hem.
Over ongewenste namen gesproken. Ik las in de Volkskrant over een ontwerper die Maarten Baas heet. Maarten is een naam uit de tijd dat ook de naam Bas hoog in de lijstjes figureerde. Zelf ben ik altijd blij geweest dat mijn ouders de drang mij Jan te noemen hebben kunnen weerstaan. Ik zat ooit in de klas met Peter Peters, ken een Jan Janssen (wie niet, trouwens?) en weet van het bestaan van een Klaas Klazinga. Sorry, het moest er even uit. Nou had ik het met jullie nog even over de politiek in de gemeente Meerssen willen hebben, maar dat is dus niet gelukt. Ik dacht nog even: Frapper toujours, je bent er een paar weken geleden mee begonnen, volhouden dus. Maar ik realiseerde me ook dat wéér die grammofoonplaat opzetten, met wéér die kras, dat gaat de mensen vervelen. Niet doen, dus.
Min of Meer – 7 oktober 2020 – week 41
IJs
Op de iPad van lieve L. duikt een foto van vier jaar geleden op. Ze zit op een bankje in St. Raphaël en eet een ijsje. We zijn er op vakantie, althans in de buurt, aan de Zuid-Franse kust, in Agay. Het is nog vóór corona. Ik weet niet waarom ik me dat bewust word. IJsjes smaakten toen niet anders, lijkt me, L. was niet liever dan nu, weet ik, en in St. Raphaël zal nauwelijks wat veranderd zijn, veronderstel ik. En als we de foto nu zouden maken, L. zou net zo ontspannen kijken. Het is zoals het is. Zoon D., de vader van kleinzoon V., heeft, voordat hij hem naar school bracht, via berichten gemeld dat V. na school met mij wil afspreken. Of ik daarvoor open sta. Daarmee is het normale leven weer helemaal terug van weggeweest. Het was al een beetje terug met boodschappen bij de Jumbo, een algemene ledenvergadering van de vereniging van eigenaren en het voorbereiden van de koorrepetitie van vanavond, maar aan de bak voor een kleinkind, dat is nu voor het eerst sinds zondag, toen we thuiskwamen van vakantie. Terwijl ik dit tik, heb ik uitzicht op de straat. De immense kastanjeboom recht tegenover is nu helemaal uit de bloesem, vol in het blad. Zo nu en dan vliegt er nog een van de eksters met hun nest in die boom eruit en erin. Geen idee of ze jonkies hebben gehad. Of misschien nog wel hebben. We hebben daar voor onze vakantie niet zo opgelet. Wat er tijdens onze vakantie gebeurde, ik weet het niet. Je kunt trouwens niet de hele dag naar buiten kijken en alles volgen wat daar gebeurt. Gisteren hebben mensen van de gemeente de tot poeder gereden bloesemresten met bladblazers op een hoop geveegd en daar reed dan vervolgens een veegmachine overheen. Daarmee is de materiële herinnering aan de bloesem weg. Gelukkig hebben we de foto’s nog. Maar goed, ik heb nu dus niet zomaar uitzicht op straat maar uitzicht op een keurig geveegde straat. Volop in de zon. Ik denk dat ik vanmiddag de afspraak met V. maar eens begin met naar de ijswinkel te lopen. Foto maken. Beetje kuieren door het dorp. Verder zien we wel.
Verjaardag
Op zondag 4 juni 2023 las ik deze column voor op Radio Omroep Venray in de rubriek Even stilstaan.
We zaten in een restaurant met uitzicht op de Maas. Op de oever trok langzaam een groepje blauwe hesjes voorbij. De zon scheen, ze hadden plezier. Ondanks de taak die ze te verrichten hadden. Ze raapten op wat niet thuishoort op de oevers van een rivier maar er desondanks ruim voorhanden is. Wat klein en licht genoeg was, verdween in grote blauwe plastic zakken. Al het andere belandde op een grote hoop. Het werk van de blauwe hesjes – de jaarlijkse schoonmaakbeurt voor Moeder Maas – is weliswaar voorbeeldig maar of het echt helpt? Met de stroom kwam ongetwijfeld alweer volop nieuwe smerigheid mee. Even vroeg ik me af of we niet mee hadden moeten helpen in plaats van hier te zitten. Achter glas, uit de wind, in de zon.
Aan de lange tafel waaraan we zaten was zwager C. pijnlijk afwezig. Hij was vorig jaar op 1 september na een helletocht langs niet te harden pijnen uit ons aardse vertrokken. Vandaag zou hij jarig zijn geweest en we wilden nog even stevig aan hem denken. Ik wist eigenlijk niet zo goed hoe ik ermee om moest gaan. Hoe vier je een verjaardag van iemand die er nog maar zó net niet meer is? Terwijl het verdriet nog de ruimte vult.
Gelukkig was er een kind van een jaar of zeven aan tafel. Kinderen van die leeftijd vragen zich niet zo veel af, van tevoren. Denken we. Want niet dat verlies en verdriet hen niet bezighouden, maar die leven toch meer bij het moment. Ook nu de tijden veranderd zijn en er minder om de dingen heen wordt gepraat. Pijn heet pijn, kanker heet kanker, euthanasie heet euthanasie en verdriet heet verdriet. Dat was toen ik jong was wel anders. Kanker heette op z’n best k. en ook met k. diende het leven tot het bittere einde geleefd en geleden te worden. Maar goed, er was dus een kind van een jaar of zeven aan tafel. En het was haar opa die we daar enorm zaten te missen.
Ze was ’s morgens met haar mama, papa en pre-puber-zus op de Sint Pietersberg in Maastricht naar de lammetjes gaan kijken. Dat was leuk geweest. Ze had er vast mogen houden. Ze had er de fles gegeven. En nu zat ze te tekenen. Zo nu en dan nam ze een hap van een muffin die ze met de nodige zorg had versierd. Botercrème, pareltjes van suiker, chocoladevlokjes; je kent het wel. Op het papier verscheen gaandeweg de maaltijd een schaapskudde op een groene weide. Met een hek en wat bomen. Daarboven verscheen iets dat op een engel leek. Ik moest aan een kersttafereel denken.
Zo, zei ze, dat is een engel.
Het was dus inderdaad een engel. Ik had het goed gezien.
Had je die dan gezien, daar, bij de lammetjes, vroeg haar vader.
Nee, zei ze – en ze keek haar vader aan alsof hij niet helemaal bij zijn verstand was – natuurlijk niet. Ze wees nog net niet naar haar voorhoofd.
Dat is opa.
Terwijl wij, volwassenen elkaar aankeken – er gingen wat wenkbrauwen omhoog, er werd betekenisvol geknipoogd – realiseerde ik me weer eens hoe jaloersmakend onbevangen jonge kinderen in het leven staan. Als ze iets kwijt moeten, dan is het er ook. De lijntjes tussen gevoel en vorm zijn lekker kort en kennen geen mitsen en maren. Niet moeilijk doen: Die engel, dat is opa.
En meteen konden we weer over tot de orde van de dag. Dat deed zij namelijk ook. Ze keek naar wat er verder nog te happen was. Het werd een roze macaron.
Het werd al met al nog een gezellige middag. In de gesprekken kwam soms even opa langs en hup, daar ging hij weer.
Een paar dagen later zat ik met de jongste kleindochter – ze is vijf jaar – in de auto. Ik weet niet hoe het komt, maar daar heb ik vaak de beste gesprekken met dat grut. We hadden het erover dat ze bij de buitenschoolse opvang had moeten vertellen wat ze later zou worden.
En, vroeg ik, wat heb je gezegd?
Ik word later tandenfee, zei ze. Stralend. Even dacht ik te zien hoe haar rechterarm onwillekeurig een toverbeweging met een sterrenstafje maakte.
Tandenfee, vroeg ik, tandenfee? Hoe kom je daar nou bij?
Dat vind ik leuk, zei ze.
Goed, ik realiseerde me, ik had het er mee te doen. Je wilt tandenfee worden omdat je dat leuk vindt en opa-die-er-niet-meer-is, is een engel.
En, voegde ze er aan toe: Ik geef de kinderen dan muntjes.
Hoezo muntjes, vroeg ik. Wat voor muntjes had je in gedachten? Nou, zei ze, geen chocolademuntjes, maar echte honderdcentjes.
Dat kon er ook nog wel bij. Ik kreeg opeens erg veel zin om zelf ook weer onbevangen te zijn. Korte lijntjes te hebben tussen voelen en doen.
’s Avonds vroeg ik me af wat ik vroeger zelf wilde worden, later. Volgens de overlevering in de familie kapelaan, want dan had ik een huishoudster en die deed dan de afwas. Maar ik moest die avond vooral denken aan toen we met de klas – ik was een jaar of acht – in een nette scholierenrij over de Victorialaan in Vught liepen. Ik liep achter Rudi. Rudi liep over van wat ik nog niet wist dat het machismo heet. Rudi was stoer, hij heerste. Rudi rules, zouden de oudere kleinkinderen in hun aanloop naar streetwise taalgebruik zeggen. Maar wat ík vooral zag, daar in die rij: Rudi had behoorlijk stevige kuiten. En opeens flitste door mijn hoofd: Ik wil ook van die kuiten.
Ik wens u nog een rustige en onbevangen zondag
Venray
We rijden langs de Soleil de Langres – zoek dat zelf maar even op -, ergens tussen de afrit Langres Sud en Langres Nord. Het regent. Wij hebben de regen aan onze kont hangen. Dit jaar. Waar wij komen, is het nat. En waar wij gaan. Daar ook. We zijn om negen uur weggereden uit Beaune. Vannacht ging in een belendende kamer om half drie nog iemand douchen. Om vier uur kwam een flink gezelschap binnen, uit de kroeg. Het duurde even voordat ik weer sliep. Gisterenavond eindigden wij rond negen uur op een sjofel terrasje van een café dat het van iets anders moet hebben dan de uitstraling van het meubilair. Op de tafeltjes een afgeleefde plastic map met een lijst van minstens zo’n 350 soorten bier, spiritualiën, limonades, watertjes, likeuren en wat dies meer zij. Het heeft dus wel wat. We aten bij Les Chevaliers. We aten er goed. We aten er en realiseerden ons weer eens hoe bevoorrecht we zijn. We raakten naar aanleiding van de menukaart in het Frans aan de praat met een koppeltje Canadezen. Nou ja, haar roots zijn Indisch en die van hem liggen in Belfast. Beiden wonen in Toronto. Ze zijn redacteuren van algemeen en medisch wetenschappelijk werk. Zelf zeggen ze dat ze de producten van schrijvers beter maken. Ik geloof ze. Ik weet wat redacteuren doen, heb zelf vaak redactie gedaan. Ik koester dezelfde illusie. Tegenwoordig probeer ik vooral mijn eigen werk beter te maken. We krijgen de indruk dat Nederland in hun perceptie vooral bestaat uit Amsterdam en Rotterdam en wonder: Hij weet van het Maastricht Treaty 1992. Hij weet veel trouwens, is overal in de wereld geweest en heeft over elke plek opvattingen. Kyiv, Berlijn, Moskou, Reykjavik, herinner ik me. Hij heeft de Troubles in Belfast meegemaakt, emigreerde met zijn ouders toen hij tien was naar Canada. Haar vader kon gaan studeren in Amerika, ging van San Diego naar Toronto voor een baan aan de universiteit. In mijn ooghoeken zie ik toeristen uit alle delen van de wereld eten en drinken, flaneren. Soms denk ik: aanstellers, met je strooien hoed, met je niks-om-het-lijfjurkje, terwijl ik ook ieder z’n moment gun. Doe wat je wil. Geniet van het leven. Pratend over hun roots: zij voelt zich goed op haar gemak in India, hij in Ierland. Hij heet ook Paul, overigens. Haar naam heeft niets te maken met die van lieve L.. We gaan wat rijker weg uit Beaune. Dat in elk geval. Inmiddels zitten we thuis op ons balkon, na zeshondervijftig kilometer dorre, inspiratieloze kilometers op veel te strakke snelwegen die enkel A en B kennen.