Er hangt een volledig uitgeruste klimmer in een van de bomen voor de schouwburg. Met een zaag. Onder de boom een molen met vliegende olifantjes. Er is een kans dat een van de komende dagen de boom en een of meer van de olifantjes ruzie krijgen. Of een van de passagier(tje)s in zo’n olifantje. Er valt tak na tak uit de boom. Zo, door het jaar, is deze boom goed genoeg als blikvanger op het plein voor de schouwburg. Samen met collegabomen, de waterklaterende en waterfonkelende fonteinen, de banken van duurzaam hout en de hoog oprijzende design gelakt houten verlichtingsarmaturen met roestvrijstalen details. Maar nu is het kermis en moet de boom het ontgelden. Groen in de stad, we kunnen niet zonder, maar nu even wel, dus. Voor de kermis in Venray moet veel wijken. Nu ook wat kostbaar en kwetsbaar is. Het is het gevolg van een zweefmolen-ontmoet-boom-incident vorig jaar. Het is nu veiligheid voor alles. Op de avond voordat de kermis morgen begint. Het kon niet eerder. Pas vandaag staat de olifantenmolen op zijn plek bij de boom. Waarom daar, vragen we ons af. Op het terras voor de schouwburg gaat het leven in vrije tijd gewoon door. De vakantievader met de rugzak kaart met zijn kinderen een onduidelijk spelletje. Kermisexploitanten eten nog even lekker met het gezin voordat de magen de komende dagen enkel gevuld zijn met een snelle hap tussen de ritjes door. De Nederlander met zijn Franse gezin spreekt ook Frans met zijn Nederlanse moeder. Zijn kinderen spreken Frans. Zijn vrouw spreekt Frans. Daar gaat weer wat Nederlands verloren. De bediening is traag. Het zal de onderbezetting wel zijn. De keuken serveert mee uit. We zien nog wat mensen van vroeger, we maken een kort praatje, na zestien jaar pakken we de draad weer op. Tussen de attracties slenteren de eerste snuffelaars op zoek naar de geur van kermis.
Doods
Er trekt een woeste regenbui over de wijk. De wijk waar we twee weken onderdak vinden. Een wijk in Maastricht. Een mooie wijk, een welstandige wijk, een wijk met vrijstaande huizen met Volvo’s, Tesla’s en ander chics voor de deur, een wijk waar de hond tot de standaard uitrusting van een gezin behoort. Het is ook een nette wijk. Er ligt geen hondedrol op straat. Voor zover je er mensen ziet, men groet elkaar. Het is een groene wijk, langs de straten maken hoog opgaande bomen ze tot lanen. Maar goed, een woeste regenbui. Je kijkt naar buiten. Niemand te zien. Te nat, te woest, te niet aantrekkelijk om de neus buiten de deur te steken. Dan is het logisch dat er niets te doen is. En ja, ik weet het wel, het is door de week, het is vakantie, alleen dan zijn wij er. Alleen dat zien we. Ik stel me het weekeinde voor: grasmaaiers, bladblazers, hogedrukreinigers en hier en daar een spelend kind, een blaffende hond, de penetrante geur van bbq’s. Er is vooral een leven achter de keurig geschoren haag.
Valkenburg
Ze werkt in de tuin als we aankomen. De vlinderstruiken, die snoei ik liefst zelf bij. Dat kan nauw luisteren, zegt ze. We geloven het onmiddellijk. Gras maaien en wieden, dat lukt ons nog wel, maar het fijnere werk, daarin zijn we niet in ingevoerd. Koffie drinken dan maar, daar zijn we veel beter in. Het gaat goed met Mi. Naar omstandigheden dan. Voor het ruigere werk in de tuin is er J., voor klusjes in het huis S. en voor de rest staat ze zelf aan de lat, met haar dochters en schoonzoon. Ze zegt: Ik heb geweldige mensen om me heen. En ik kom tijd tekort. H. zei dat we het ook zonder hem zouden redden, en hij heeft gelijk, zegt ze en schenkt koffie in. We moeten er even van bijkomen, van zoveel vastbeslotenheid en energie om lekker door te gaan. Dankbaar voor het leven dat ze samen hadden, H. en zij. Nu levend van dag tot dag en vol vertrouwen dat je dat aankunt. Verdriet is een bitch maar ze lijkt te temmen.
Geulle
Als je tussen Geulle beneden en Geulle aan de Maas over de brug over het Julianakanaal rijdt, zie je rechts de Martinuskerk liggen. Op deze zondagmiddag beter dan wanneer de zon niet schijnt. Mergel licht op. Twee ranke torens in de voorgevel, een stevige vierkante aan de zijkant. Geulle aan de Maas ligt een beetje aan het einde van de wereld. Er is alleen nog een voet- en fietsveer over de Maas naar België. Naar België, dat moet je willen. Maar geloof me, het is de moeite waard. Voordat we doorrijden naar het pleintje voor de kerk, leggen we nog even aan bij Preuverie Auwt Gäöl. We hebben een zware kop, te weinig vocht in het lijf, denken we. We zijn zo stom geweest om te vergeten water mee te nemen. In de kerk bekenden uit het koor waarin ik zong in Meerssen. De geur van eeuwen vochtig hout, verschaalde wierook en boenwas. Dadelijk een orgelconcert met zang van de bariton die in Venray stemvorming geeft. In september weer een nieuwe serie lessen. Het uur met composities van onder andere Buxtehude, Sweelinck en Pachelbel en liederen van Schubert en Purcell is snel voorbij. Ondanks de kerkbanken die we met een houten kont achter ons laten. Vooral Schubert is prachtig. Goed werk van vooral de bariton. Oké, het is Vincent Kusters.. Buiten is het hel licht. Onderweg naar huis begint het weer eens te regenen.
Kampeerbus
Deze column las ik vanochtend voor op Radio Omroep Venray. Ze is terug te luisteren op de website van Omroep Venray, Gemist, blok 9:00 tot 10:00,, op ongeveer 6’30” Link: https://bu-37742bb.redbee.live/play/93c81913-2023073007000800_37742Bb
We moesten even in Deurne zijn. Daarna in Venlo. En we hadden de tijd. We gingen dus via Griendtsveen, lekker binnendoor. Het was zeker twintig jaar geleden dat we vervolgens langs de vaarten naar Helenaveen reden. De weg golfde veel meer dan ik me herinnerde. Maar, een strakke weg op veen, dat kan ook niet. Ik had er tig keer gefietst. Rond 1970 voor het eerst. L. en ik hadden nieuwe, sportieve fietsen en we waren jong en overmoedig en vooral ook niet getraind. We zouden op één dag van Nijmegen naar Bunde fietsen. Maar, over die dag – hoe memorabel ook – wil ik het nu niet hebben.
In het voorjaar van 1975 reden we weer van Griendtsveen naar Helenaveen. Maar nu in onze Volkswagen T2. Het was een van de eerste ritjes die we ermee maakten. Deze keer konden we – comfortabel gemotoriseerd – wél volop genieten van wat we er allemaal aan water en groen zagen. Hoewel, het was ook spannend. Ik had dan weliswaar mijn rijbewijs, zeker al een jaar of drie, maar oefening had nog geen kunst kunnen baren.
We hadden wel getwijfeld maar toch besloten hem dan gewoon maar te kopen, die ene T2 personenbus. Bij de lokale dealer, in Venray. Het ding was erg beige en had een wit dak. Op de kilometerteller stond in witte lettertjes dat hij er 110.000 op had zitten. Maar of dat het juiste getal was? In die tijd mocht je daar aan twijfelen.
Er was aan die beslissing tot aankoop heel wat vooraf gegaan. We waren aan een auto toe en in de loop van 1974 op zoek gegaan naar een busje. Een goede kennis in Nijmegen dacht mee en in de zomer had hij voor ons een nog jonge T2 bestelbus – prima in orde en helemaal tiptop okidoki – gevonden. Bij een handelaar in tapijt. Het busje kwam binnenkort beschikbaar. En, of wij vooruit konden betalen. Dat kon. Hij had ons in onze Nijmeegse tijd ook al eens heel correct en voor een schappelijk prijsje aan een tweedehands wasmachine geholpen. Daarbij zorgde hij goed voor een ongehuwde moeder met dochtertje die iets verderop in onze Nijmeegse steeg met afbraakhuisjes woonde. Plus, hij had ons spontaan geholpen met verhuizen naar Venray. Hij was al met al een goedmoedige, lieve lobbes. Dus, we vertrouwden hem ons spaargeld toe. Het was zeker genoeg om die pico bello T2 bestelbus te kopen, zei hij. Hij dacht ook nog wel wat van de prijs af te kunnen krijgen. We zouden over een week of zes de trotse eigenaar van een primadeluxe voertuig zijn. En dan wellicht ook nog geld overhouden. De huidige eigenaar zou dan zijn nieuwe busjes geleverd krijgen.
Een maand of twee later waren die nieuwe busjes er nog steeds niet. En, er had zich – bleek na veel vijven en zessen – ondertussen een drama voltrokken. Bij het laden van een vrachtwagen was een rol tapijt op ons busje gevallen. Zo ver had de lieve lobbes ons al gekregen, dat we het busje in Nijmegen ‘ons busje’ noemden. En die rollen, dat zijn zware krengen, zei hij, en hij keek er ernstig bij. Dus, ging hij verder, nu had ons tot dan in blakende conditie verkerende pracht-automobiel een fikse deuk opgelopen. Maar, het echte probleem was, zei hij, het is door een as gezakt. Wiel afgebroken. Ja, en dan had je het over een echt probleem. Hij straalde moedeloosheid uit. Want zóveel domme pech. Echt zélden vertoond. Zijn advies: Dat busje moesten we niet meer willen hebben.
Hij liep over van begrip voor ons grote verdriet over het mislopen van een spectaculair gunstige aankoop, maar helaas. Hij zou ervoor zorgen dat we snel ons geld terugkregen. Voor we het wisten waren we weer zes, zeven, acht weken verder. De tijd begon te dringen. Het was inmiddels maart 1975 en we zouden dit jaar voor het eerst met onze kampeerbus op vakantie gaan. Echter, we hadden dus helemaal geen kampeerbus. Sterker nog, we hadden ook geen geld meer voor een kampeerbus.
Gelukkig konden mijn ouders daar wel wat aan doen, vonden ze. Ze hadden in de voorgaande maanden geduldig en met veel medeleven onze droom van een Franse zwerfvakantie met kampeerbus in 1975 steeds sneller en zekerder achter de horizon zien verdwijnen. Ze wilden ons wel geld lenen. Daarna ging alles snel. Het werd dus niet de pico bello bestelbus van de Nijmeegse tapijthandelaar maar de T2 van de lokale dealer waarin we van Griendts- naar Helenaveen reden. Die moest nu alleen nog kampeerbus worden. Het was steeds het plan geweest om die tijdens de winter van 74 op 75 stapje voor stapje, met geduld, zorgvuldig in te richten. Dat moest nu in dik twee maanden.
Kleine bijkomstigheid: ik had een baan. Ik gaf Nederlands in de bovenbouw van wat toen de leukste middelbare school van Noord-Limburg en oostelijk Noord-Brabant was: Jerusalem. Maar het werd ook examentijd en zo vlak voor de vakantie was het er met al die schriftelijke schoolonderzoeken, mondelinge examens, centrale eindexamens, eindtoetsen en examenfeesten een dolle boel. En nu moest er ook nog een kampeerbus bedrijfsklaar worden gemaakt. Maar, ik was een beetje onbezonnen, aangenaam optimistisch én uitgerust met twee rechterhanden. Problemen waren er pas als ze zich voordeden. Oplossingen dienden zich als bijna vanzelf aan. Wat ik in die periode leerde: Vertrouw mensen niet op hun imago van lieve lobbes. Plus: was ik niet neerlandicus en leraar kunnen worden, dán wel kampeerwagenbouwer. Na alle examenfeesten reden we in de zomer van 1975 met onze kampeerbus door Frankrijk. Op de achterkant stond in grote groene letters Kwiebus.
Wensen
Eerder gepubliceerd op de website van Meer Vandaag, lokale omroep Meerssen, in de rubriek Min of Meer.
Ze komen weer van alle kanten op ons af: de beste wensen. Ze stellen ons fijne feestdagen in het vooruitzicht. Het is goed bedoeld maar over de toekomst valt weliswaar veel te wensen maar ook weinig te weten. Ja, morgen en overmorgen zal twee plus twee nog altijd vier zijn. Hebben we met elkaar zo afgesproken. Maar zelfs als het om afspraken gaat, weet je het maar nooit. Kijk naar zoiets als democratie. Tot voor kort dachten we toch dat die in de Verenigde Staten van Amerika in goede handen is. Nou, vergeet het: die ligt er zwaar onder vuur. En ook in Europa moet alle hens aan dek om de democratie niet het speeltje van naar dictatuur neigende types – met vooral het oog op hun eigen belang – te laten worden. Het is wonderlijk. Zowel in Amerika als hier kiezen burgers in volle vrijheid voor sluipende beperking ervan. De waarheid laat zich modieus kleden in verwarring. Ik wens ons allen de komende jaren vooral veel verstand en kritisch vermogen toe.
Ik kom trouwens op die fijne feestdagen omdat ik net keek naar Meer Actueel. Daarin de vraag hoe we kerst en oud & nieuw door zullen brengen. Los van de vraag wat fijn is, er komt weer een van die persconferenties aan. Ze worden aangekondigd zoals het KNMI ons ’s morgens om zeven uur voor de komende avond en nacht een zwaar onweer in het vooruitzicht stelt. Dat hangt vervolgens de hele dag als een zware deken over een dag vol schitterende zon en heerlijke warmte. Op de camping trekken we voor de zekerheid de scheerlijnen van de tent maar alvast stormstrak aan. De laarzen staan al in de voortent, de regenjacks ernaast en we hebben ook al wat dekens in de auto gelegd. Je kunt niet weten. Maar, even terug, geen idee hoe de feestdagen zullen uitpakken. Op televee suggereerde een kok dat we met telefoon en tablet aan tafel zullen zitten. We zullen zoomen, teamsen en facetimen. Om toch nog een beetje bij elkaar te kunnen zijn. Het lijkt me niet wat mensen bedoelen als ze het over fijne feestdagen hebben. Die hadden we ons ongetwijfeld anders voorgesteld. Meer zoals altijd al en niet met allerlei armoedige trucs om daar zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen.
Het is voor heel veel mensen lastig om te gaan met onzekerheid. Tegelijk: wat is de lol van alles van tevoren zeker weten? Ik stel me dan een horloge voor. En dat ik daarin een asje, een radertje, een wijzer, de onrust ben. Ik weet almaar door precies wat ik moet doen. Ik kan ook helemaal niks anders. Eens een asje, altijd een asje. Eens de onrust, altijd de onrust. En ik ben een morsdood ding. Ik weet niet eens dat ik waardevol ben en dat mijn bestaan ertoe doet, dat ik slijt en dat ik ook stuk kan. Weer even terug: onze beste wensen komen voort uit een goed hart maar vooral ook uit onzekerheid over de toekomst. Het was al nooit zeker dat ze uitkomen en nu, onder het regime van La Corona, is dat niet anders. Het is heftig, meh iech perbeer mich er gein dikke bein euver te maake. Het komt zoals het komt.
Min of Meer – 16 december 2020
Moed
F. en ik kennen elkaar al best lang. Al bijna zestig jaar. We zaten nog op de middelbare school in Maastricht. In mijn herinnering spraken we elkaar voor het eerst tijdens een sportdag, in de buurt van een goal op een voetbalveld. Sinds die tijd zijn we heel lang als schepen die elkaar passeren in de mist. Ik kom hem weer tegen als ik met een 5VWO-klas – van wat toen de leukste school van Noord-Limburg en Oostelijk Noord-Brabant was – op werkweek ben in wat in die tijd een vormingscentrum heet, in Rothem tussen Maastricht en Meerssen. F. loopt daar dan stage. Vlak nadat we in 2007 in Meerssen komen wonen, bouwt hij met J. een nieuw huis, een paar percelen verderop. Dat perceel is nu een van de mooiste plekken die ik ken, een paradijsje, ook als je bedenkt dat Zuid-Limburg een aaneenrijging van mooie plekken is. Sinds 2007 hebben we vaker contact. Als buurman en buurman, alleen een stuk handiger, maar ook als tegenstanders van de uitbreiding dan wel het bestaan van Maastricht Aachen Airport. En als vrienden. Vandaag praten we elkaar een beetje bij. F. is sinds vorig jaar alleen. Zijn grote liefde J. is in juni 2022 gestorven. Dat kwam toch nog onverwacht. L. en ik schrokken toen in elk geval hevig van het bericht. We realiseerden ons weer eens dat het zo maar voorbij kan zijn met het geluk elkaar nog altijd dagelijks te zien, te spreken, aan te kunnen raken, gedachten te delen, te kunnen inspireren. Tegelijk leefden we nog met het idee dat het met zwager C. nog best goed kon komen. En we hadden er nog geen weet van dat vriend H. in september een hersenbloeding zou krijgen. Zowel C. als H. zijn inmiddels overleden. We zien de weduwen, we zien de weduwnaar en we zien de worsteling je pad te blijven volgen, dwars door het grote verdriet om het gemis heen, op zoek naar nieuw evenwicht, naar nieuwe geborgenheid. We zien ook dat het kan. Het geeft de burger moed.
Boekenkelder
Naast me stond een man met een staartje en een rugzak. Ik was net begonnen bij de A, de A van Aafjes, bleek. Vóór Aafjes vind je geen Nederlandse schrijvers, dacht ik. De man naast me werkte de boekenkast systematischer af dan ik. In zijn telefoon had hij een lijst van boeken waar hij naar op zoek was. Niet alleen nu, voortdurend, zei hij. Het was een flinke lijst die hij af te werken had en waar hij zo nu en dan een boek op kon afvinken. Ja, zei hij, ik kom in een stad en wat ik dan al gedaan heb: Kijken waar de winkels met tweedehands boeken zijn. Ik zoek het avontuur dicht bij huis. Hoezo, vroeg ik? Nou zei hij, je kunt denken dat de wereld voor je opengaat als je in een vliegtuig stapt en afreist naar Cambodja, Thailand, Chili, noem maar op, maar voor mij is het vinden van een lang gezocht boek wat voor anderen dat inwitte strand met wuivende palmen aan een door en door blauwe oceaan aan de andere kant van de wereld is. Ik vond het helemaal goed. Ik kon me er alles bij voorstellen. Zelf had ik tijdens mijn verkenning van de honderden meters boeken in deze immense boekenkelder In een gewoon rijtuig van Jan Hanlo uit de kast genomen en even daarvoor Zachtjes knetteren de letteren van Jeroen Brouwers. Jan Hanlo had ik ooit ontmoet tijdens een avond in Nijmegen. Ik studeerde net een half jaar Nederlands en Hanlo trad op voor de studentenvereniging. Ik herinnerde me dat hij vertelde op de motor te zijn gekomen. Dat is ook precies wat er van die avond bij mij is blijven hangen. Verder was ik net achttien jaar geworden en zo groen als gras, ook als het om literaire inzichten ging. Ik had geen idee van wat je moest of kon met taal in het algemeen en een boek in het bijzonder. Laat staan poëzie. Laat staan met Ote ote boe. Ik kon een boek lezen en had de indruk dat ik begreep waar het over ging. En ik vond lezen aangenaam. Ook hield ik wel van praten. De belangrijkste kennis over boeken die ik in dat eerste jaar opdeed was dat een indruk hebben van de betekenis van taal en van een boek niet voldoende is om voor volwaardig neerlandicus versleten te worden. Aber gut. Het derde boekje dat ik uit de schappen had geplukt was Kasteel Vaeshartelt bij Meerssen, eertijds koninklijk buitenverblijf. De wereld is klein. Het werd geschreven door J.G.J. Koreman. Die kende ik omdat hij in dezelfde wijk woonde als mijn ouders, in Maastricht. En ik, van 1961 tot 1965. Koreman werkte op het Stadsarchief Maastricht, waar ik mijn tentamens geschiedenis voorbereidde in de tweede helft van de jaren zestig. Toeval? Ik kom op dit moment bijna dagelijks even op Buitengoed Vaeshartelt. Omdat het kan. Ik vond drie boeken wel even genoeg. De man naast me ging met aanzienlijk meer boeken vanuit de Boekenkelder (Maastricht) de trap op naar buiten dan ik. Weer een groots avontuur achter de rug, stelde ik me voor.
Maastricht
We zaten op een terras met uitzicht op de Maas, Mo en ik. We hadden elkaar alweer een tijdje niet gezien en nu was er de gelegenheid. Om ons heen liepen de tafeltjes langzaam vol voor de lunch. Vooral met jonge mensen. Ik had de indruk dat het hen behalve om eten ook ging om zien en gezien worden. Ik moest denken aan de late zestiger jaren, begin zeventiger. Maastricht was nog lang niet getransformeerd tot één groot horeca-etablissement. Er waren toen wel al terrassen maar het waren er niet veel. En dan nog enkel op de pleinen en nog bescheiden tegen de gevels van de restaurants en cafés. Het terras was nog in opkomst, net als het grote zien en gezien worden. Het was bovendien een lokale aangelegenheid, typisch Maastrichts, toerisme was er nauwelijks. De stad was nog écht van de Sjengen en hun explosief groeiende naoorlogse kroost voor wie in rap tempo aan de randen van de oude stad nieuwbouwwijken uit de grond werden gestampt. Zien en gezien worden op en langs de terrassen, het hoorde bij de jeugdcultuur die langzaam tot bloei kwam en ruimte opeiste in de oude, slaperige stad. Mo en ik bespraken de toestand in de wereld. Daar zijn we erg goed in geworden, in de tijd dat we elkaar kennen. We delen een belangstelling voor geschiedenis, en dan voor Rusland en Oost-Europa in het bijzonder. En we mogen ons graag tegen de politiek aan bemoeien. Zowel lokaal als landelijk. De laatste tijd pakken we er trouwens de hele wereld ook nog maar even bij. Dat is hard nodig, vinden we. We vrezen voor de toekomst van de democratie. De grote stappen, gauw thuis-versie van ons toekomstbeeld is dat de autocraten steeds meer wind in de zeilen krijgen. Dat lijkt ons niet ideaal. Maar, het weerhoudt er ons niet van de dag van vandaag te nemen zoals die is en te genieten van de ontmoeting. Onze invloed op trends en ontwikkelingen is tanend, maar we hebben er wel nog steeds zin in, in lezen, studeren, leren, ideeën uitwisselen en om ons heen kijken naar hoe anderen in de weer zijn. En daar dan het jouwe van denken.
Ulestraten
Op het moment dat ik met de auto aankom bij het huis waar ik moet zijn, gaan de sluizen open. Er is voor Zuid-Limburg code geel afgegeven. Terecht, denk ik dan. In de straat waar ik geparkeerd sta, loopt in een mum van tijd het water centimeters hoog de helling af. Het roept oude beelden op. Waar we woonden, in Meerssen op de grens met Humcoven, kon het water tijdens dit soort buien oplopen tot over de randen van de stoep. Of nog net iets hoger en net niet de kelder in. Dan kwam het water niet alleen door de straat naar beneden maar ook van de hellingen rond het huis. Meestal met de vette klei al helemaal verzadigd van water of juist keihard en kurkdroog. Van beide té om nog snel water op te kunnen nemen. Met een regendichtheid die op en af ging. Vaak meer dan een uur of langer. Nu is het na een minuut of vijf afgelopen. Het wordt snel lichter, de zon doet ook nog een bescheiden duit in het zakje, er valt nog een sporadische druppel. Zo snel als de bui opkwam, is hij ook weer over. Code geel was wat erg veel eer. Ik stap de auto uit. Heb een afspraak met M.. We gaan bijpraten. Hij heeft gezien dat ik arriveerde en staat achter de deur klaar om die snel open te doen. Vrienden. Als je zo lang in Meerssen hebt gewoond als wij, dan heb je met heel wat mensen bij te praten als je ze een tijd niet in het levend bent tegengekomen. Dat is wat ik de komende weken ga doen, bijpraten met vrienden. Als ze tenminste niet op vakantie zijn of er geen tijd voor hebben. Of geen zin in. Kan ook. Het is, weer in Venray wonend, lastig Meerssen los te laten, de plaats, de omgeving, de sfeer, de mensen, de vrienden en vriendinnen. ook na twee jaar. Het is vreemd, ik rijd vandaag rond in Maastricht en omgeving en ik denk: Ik ken het hier zo ontzettend goed, alles is zo vanzelfsprekend dat ik nog altijd het gevoel heb dat ik er nog woon.