Wettelen

Gisteren zagen we in Bar Laat hoe Jeroen Pauw in gesprek ging met Dimitri Verhulst over zijn film Waarom Wettelen? Pauw zat zich enorm te verkneukelen. Omdat hij Dimitri aan tafel had, met hem mocht praten én de film al had gezien en zijn uiterste best deed niet alle leuks al bij voorbaat op tafel te leggen. We werden nieuwsgierig. Wat was het dat Pauw allemaal niet zat te verklappen? De film zou morgen ( dus vandaag) in de bioscopen komen. El ging zoeken. Waar konden wij morgen (vandaag dus) de film van Verhulst gaan zien? Niet in Venray, niet in Helmond, niet in Venlo. El kwam uit in Reuver. Reuver ken ik vooral van er met de trein stoppen en weer doorrijden. Heel dik vijftig jaar geleden. Toen we een parkeerplaats zochten kwamen we uit bij station Reuver. Een prachtig opgeknapt en onderhouden gebouw, kantoor nu en stammend uit 1863 en toen gebouwd als station type SS 5e klasse. Van de parkeerplaats was het drie minuten lopen naar Luxor, een bioscoop annex etablissement waarvan zowel terras als gelagkamer ruim bemeten en druk bezet waren. Daar liep gezapig veel vrij tijd vol. We mochten plaats nemen in zaal drie. Wat ik daar over wil zeggen: Een pareltje. Maar ook, na een uur en drie kwartier hadden noch de personages in de film, noch de toeschouwers in de zaal antwoord op de vraag Waarom Wettelen? Nog geen schim van een antwoord. Verder vonden we het een grappige film, op z’n Vlaams met veel directheid, relativering, zelfspot, absurdisme en karikatuur. Op de achtergrond schemerde een lange traditie van stripverhalen. Behalve een kijkfilm was Waarom Wettelen? een luisterfilm, vooral ook als het om tekst ging. Die tekst was helemaal à la Verhulst, soms grof, soms subtiel. Het verhaal is een vondst maar diep gaat het niet. Heel soms dook er iets op van fijnbesnaardheid, een eigenschap die wij hier op de bank tot gisterenavond nooit met Verhulst in verband hadden gebracht. In Bar Laat bleek de doorgaans literair ruwe Verhulst ook nog een – volgens Pauw – niet onverdienstelijk pianist én kenner van het werk van Chopin te zijn. Dat verraste ons wel. Héél erg.

Kleine

Vanochtend hadden we de kleine over de vloer. Een keer in de veertien dagen komt de laatste driejarige die we hebben onze wereld en dan vooral die van El ontregelen. Zelf ben ik op zo’n woensdag in de loop van de ochtend het huis uit wegens verplichtingen elders maar vandaag was ik daarvan vrijgesteld. Is de kleine er dan is de krant lezen geen vanzelfsprekendheid, is rust niet gegarandeerd en is stilte een gunst die verleend wordt en geen goed recht van ouderen. Na Paw Patrol en lekker spelen gingen we een wandelingetje maken door het dorp en belandden we in de speelgoedwinkel. Dat was niet toevallig. We vonden dat we wel weer eens iets nieuws mochten aanbieden in onze collectie speelgoed waarvan het grootste deel inmiddels sleets genoemd mag worden. De kleine is – ik zei het al – de laatste kleine in de rij en El en ik waren eerder deze week tot de conclusie gekomen dat zo’n laatste in de rij het qua verwennerij zwaar moet afleggen tegen de eerste. We signaleerden zelfs een glijdende schaal. Hoe jonger, hoe minder met extra’s bediend. Goed, we waren in de speelgoedwinkel en we liepen langs de rekken, achter de kleine aan. Op een gegeven moment werd zijn aandacht getrokken door een brandweerauto, een ambulance en een politieauto, zelfde plank, even groot, zelfde merk, zelfde prijs. En dan is daar de reputatie van de kleine. De kleine kan kiezen. De kleine is gedecideerd. Nee, niet de brandweerauto, de politiewagen werd het. Echt de ambulance niet? En kijk eens hoe mooi rood, die brandweerauto! Zijn keuze hoefde niet te verbazen want sloot aan op een vraag die we hem eerder vanochtend – hij was in een zelf opgezet rollenspel met boeven en hulpverleners en een telefoon verwikkeld – hadden gesteld: Wat ben je liever: Politieman of brandweerman? Politieman, zei hij. Geen twijfel mogelijk. De driehonderd meter die we naar huis moesten lopen droeg hij zelf de doos. Gaat het een beetje, vroeg El een paar keer, onderweg. Ja hoor! Wat de kleine wil, dat doet de kleine. Daarin is hij heel groot.

Hond

Het was nog erg vroeg, maar ik stond toch al voor het raam, kommetje yoghurt met muesli in de hand. Dat moest leeg, het was mijn ontbijt. Het was overigens niet alleen vroeg, het was ook nog grijs, miezerig zeikweer. Van dat weer waar we sowieso veel te veel van hebben. Er was geen beweging dan die van de bomen op een zacht windje. Afgevallen bladeren kleefden aan het natte wegdek. Er kwam een mevrouw om de hoek, een hoek van het gebouw waarin de bank zit. Maar, eerst kwam haar hond. Het was wonderlijk want de hond kwam weliswaar het eerst in mijn beeld maar trok niet aan de lijn. Hij kuierde met de neus bij de grond, intens genietend van de geurtjes die zich tegel na tegel aanboden. Het was zo te zien een hond op leeftijd, een hond die wist wat er in de wereld te koop is en in alle rust zijn dagen slijt. Niet haasten, was het motto, het leven gaat al snel genoeg voorbij, daar moet je zuinig mee omgaan. Het was een zwarte hond, enigszins langharig, met wat witte vlekken in de buurt van voorpoten en borst. Merkloos? Ik wist het niet. Het was in elk geval een hond die met het etiket lobbes wel zou kunnen leven. Ik hoorde het hem denken: If you don’t know my name, just call me Lobbes. Lobbes hield zo nu en dan even in, wachtte even, liep dan weer door, hield weer in en zijn mevrouw volgde geduldig zijn invallen van het moment. Ik dacht dat ze Lobbes nog wat ruimte wilde geven omdat hij oud is, mogelijk niet lang meer leeft? Ze naderden het pleintje met de parkeerplaatsen die op dit vroege uur allemaal leeg waren. Geen idee waarom, maar de traag levende hond zette na enig gedreutel op het trottoir koers naar een van de parkeerplaatsen. Je weet, plassen doen honden ook om een geurvlag achter te laten. Midden op de parkeerplaats ging zij over tot halfzit en plaste een snelle straal. Ik vroeg me als niet-hond af waarom? Ik had op die parkeerplaats nog nooit ook maar één hond gezien en kon me daarom niet voorstellen dat er in de nabije toekomst het plasje van Lobbes impact zou hebben. Ik bedoel: dat er een hond kennis zou nemen van Lobbes’ luchtje en zou denken: Oh jee, dit is het terrein van Lobbes, wegwezen dus! Ondertussen raakte het kommetje leeg en even later verdween Lobbes met zijn vrouwtje uit beeld. De dag kon nu echt beginnen.

Vragen

Vraag 1 – Gisteren luisterde ik naar het album Voyage van ABBA uit 2021. Opeens vroeg ik mij af: Is ABBA een K3 voor volwassenen? Of beter: K3 een ABBA voor kinderen? Want ABBA was er eerst. Je kunt je trouwens afvragen of ABBA niet voldoende was geweest, voor iedereen en dus ook voor kinderen. En K3 dus overbodig. Nou, wat vind je?


Vraag 2 – Wintertijd regeert weer. Daar kun je blij mee zijn maar ook niet. Het kan je bovendien evengoed niks kunnen schelen. Maar, herken je het gevoel dat je trek in eten krijgt en dat je nog een uur moet wachten? Dat het biologischeklokgevoel dat de vijf in de klok zit en dat een glas witte wijn dan mag volgens de winterklok nog een uur moet wachten? Kun je daarmee omgaan?


Vraag 3 – Heb je gisteren ook de Oekraïense vrouwelijke commandant van een peloton gezien die een bundel gedichten had uitgegeven? Want, zei ze, ik zal binnenkort wel sneuvelen en dan wil ik wel wat nalaten. Ontroerde jou dat ook? En dacht jij ook: Maar, lieverd, je laat ons, levend in vrijheid, dan je leven toch al na?

Moeders

In de Volkskrant van gisteren (écht gisteren, in tegenstelling tot gisteren in het stukje van gisteren) staat een interview met Jolande Withuis naar aanleiding van het verschijnen van haar biografie over haar moeder. Titel: Moeder, antimoeder. Ze is niet de eerste auteur die dat verhaalspoor bewandelt. Op 3 maart 2021 schreef ik in een column voor de website van de lokale omroep van Meerssen:

Met enige regelmaat verschijnt er een boek waarin het verhaal van een moeder wordt verteld. Laatst nog door Jan Brokken in De tuinen van Buitenzorg. In de Nederlandse literatuur gingen onder andere Maarten ’t Hart (Magdalena) en Adriaan van Dis (Ik kom terug) hem voor. Waarom ik daarover begin? Nou, van de week zaten we met de kleinste van drie jaar te eten. Het is in dit verband belangrijk te weten dat wij voor onze kleinkinderen weliswaar oma en opa zijn maar in het dagelijks verkeer noemen ze ons bij de voornaam. En van belang is dat wij behalve van borden ook van lapjes eten. Het zijn fraaie patchwork placemats van de hand van mijn moeder. Dat voor nu over mijn moeder. En, vroeg mijn El aan die van drie, weet jij wie die gemaakt heeft? Dat wist ze niet natuurlijk. Oma Er, zei El. De kleine keek bedenkelijk. Wie is dat, vroeg ze. Dat is de mama van Paul, wees El naar mij. Maar die is dood. Bedenkelijk kijken ging over in fronsen. En jouw papa en mama? Tja, zei El, ook dood. Oh, zei ze. Ze dacht na – zoveel was wel duidelijk, ze vond het een interessant gesprek – over een volgende vraag. Die kwam: En jullie dan? Nou, zei El, wij niet, wij leven nog. Goh, dacht ik. Maar daarmee was de conversatie nog niet af. Ze haalde nog even diep adem, keek El indringend aan en vroeg: En de volgende keer? Om naadloos over te gaan naar een volgende hap vanillevla. Ze wil later trouwens treinmachinist worden, dat jullie het even weten. Ja, dat verraste ons ook.

Lorelei

Vrijdag (is niet gisteren maar vrijdag 26 februari 2021) troffen me twee foto’s in de Volkskrant. Centraal hetzelfde beeld: jonge vrouw op schouders van vriend, hoog oprijzend uit menigte. De ene foto liet zien hoe het de woensdag ervoor in het Vondelpark was geweest, de andere hoe eind zeventiger en begin tachtiger jaren de disco de jeugd in zijn greep hield. Vooral de foto die Joris van Gennip in het Vondelpark maakte, greep me op de een of andere manier. Het was een foto om eens goed te lezen. Behalve het meisje stak er nog zo het een en ander boven de menigte uit. Vanzelfsprekend de bomen in het park. Verder het standbeeld van Joost van den Vondel en een kerktoren. De bomen van alle tijden, de jonge vrouw van nu, de schrijver uit de Gouden Eeuw en de kerk van de Middeleeuwen. Een lange geschiedenis in één beeld gevangen. Toeval, natuurlijk, want de fotograaf viel ongetwijfeld – net als ik –  voor die jonge vrouw: voor iedereen te pronk, genietend van zichzelf en de aandacht, op een vitaal voetstuk. Het is mooi weer, de temperatuur is goed, het voorjaar kietelt het lichaam meedogenloos wakker. Hier ben ik, kijk mij, even geen ophok, even uitdagen, even rebels. Even Lorelei in het Vondelpark. 

Bovenstaande tekst is een fragment uit een column die op 3 maart 2021 verscheen op de website van Meer Vandaag, de lokale omroep van Meerssen, nu opgegaan in Heuvelland Vandaag.

Hup!

We aten met goede vrienden. Zij zijn ouders en wij ook. We delen meer met elkaar, maar enkel dat ouderschap schept al een band. Het verschil zit in de leeftijd, dat zij maar iets ouder zijn dan onze kinderen en schoonkinderen. Die van hun zijn net het huis uit of gaan binnenkort Wij zijn oude mensen, zij zijn jong als onze kinderen. Die van ons wonen al zo’n vijfentwintig jaar buiten de deur. We hadden het over hoe het voelt los te kunnen gaan. Hoe hun kinderen daarmee bezig zijn. Met uit te breken uit het gezin, ook al is dat een warm nest. Je te storten in het proces van ontdekken en verkennen, van onzekerheid, verrassing en je weg vinden, de onwennigheid van je bewegen in de wereld van de grote mensen. Maastricht is vol jonge mensen. Je ziet het niet aan ze maar je weet bij benadering hoe ze zich moeten voelen. Onzeker maar vol verwachting. Tegelijkertijd spat er de energie van af. Ik kan daar ontzettend van genieten en me tegelijkertijd bewust zijn van hoe ik me zelf voelde toen ik, net achttien, door Nijmegen fietste, op weg naar college, geen idee van wie daar tegen te komen, hoe dat er aan toe zou gaan, of ik zou kunnen begrijpen wat daar verteld zou worden, of ik mijn tentamens zou halen. Of ik vrienden en vriendinnen zou kunnen maken, hoe de feestjes zouden zijn, hoe ik een dag door zou komen, of ik voldoende geld zou hebben. Achteraf: er was meer aarzeling dan hup, erop af! Maar wel een en al nieuwsgierigheid. Het duurde zeker een jaar voordat ik grip kreeg op de vrijheid, de afwezigheid van controle en de motivatie vond écht te studeren, een sociaal leven naar mijn eigen aard te hebben en ook maatschappelijk betrokken te zijn. Ik vond het vooral een spannende maar ook inspirerende tijd. Het zal nu niet anders zijn. Vooral iets om naar uit te kijken, voor pubers.

Stekker

Het was zonnig en de temperatuur was aangenaam maar op de kop van de Wilhelminabrug stond een wat schraal windje. Het terras zag er verleidelijk uit, toch besloten we maar binnen te gaan zitten. En niet alleen vanwege die schrale wind. Boven het terras draaide op een meter of vier hoog een halve compagnie duiven zijn rondjes. We vonden dat je wel erg van duiven moest houden om onder zo’n meute je lunch te gebruiken. Hoewel, poepen duiven tijdens het vliegen of alleen als ze zitten? We wisten het niet.* We streken neer aan een tafeltje bij het raam, met een fraai uitzicht op de brug. Vanuit Wyck kwam het toeristentreintje op zonne-energie aanrijden. Dat had ook de tram kunnen zijn, dacht ik. De tram, dat is de tram die van het station in Maastricht naar Hasselt in België had moeten rijden. En weer terug. Dagelijks een keer of wat. Het kwam er nooit van. Eerst was er een ambitieus plan, later een dossier waaraan van alles mankeerde. Was die verbinding wel nodig, rendabel, te duur en wie ging wat betalen? Toch, er werd opgeknapt aan het tracé, aan de spoorbrug over de Maas. En toen bleek de Wilhelminabrug te zwak om de tram te dragen en werd het eindpunt niet langer bij het station in stadsdeel Wyck maar bij de kop van de Wilhelminabrug in Maastricht gepland. Dat maakte het idee van een tram al meteen een heel stuk minder interessant. IJzerenheinig werd er wel nog een tijdje heen en weer gepalaverd tussen de Vlaamse en Nederlandse overheden, totdat iemand ontdekte dat het plan behalve veel voors en tegens ook nog een stekker had. Wie nu met het openbaar vervoer van het station in Maastricht naar Hasselt wil, moet de bus nemen.

* Net even opgezocht op de interwebs: Duiven kunnen tijdens het vliegen niet poepen. Je kunt dus rustig onder zo’n kudde vliegende ratten gaan zitten eten.

Karel

Op 3 april 2002 waren we in de buurt van Sevilla, in een resort. Met onze jongens. We zouden een weekje golflessen krijgen. Enfin. Denk er van wat je wilt. Ik schreef daar toen een stukje over in mijn reisdagboek. Daaruit een fragment. Karel Droog heet anders, in de werkelijkheid.

Gisteren voor het eerst golfles. Van ene Karel Droog. Niet goed genoeg voor het profcircuit, wel voor een professoraat in de golfsport. We krijgen namelijk onderricht via de Dutch Golf Academy. Hij verlangt erg naar ene Saskia uit Duitsland die hij onlangs onderricht heeft gegeven. In elk geval in de golfkunst want zij staat in full swing op zijn video. Verder vertelt de video niets. Evenmin Karel. Wel laat hij zich ontvallen dat het wel niets zal worden want zij woont samen. Verder zit zij volop in zijn hoofd want Karel vergeet veel, heeft de organisatie van zijn lessen nauwelijks op orde. Verder geeft hij prima les. Gisteren onder een stevig zonnetje. Vandaag ook, maar wel even onderbroken door een flinke bui en terwijl het nog harder waait dan gisteren. Onze swing verbetert zienderogen, onze grip is perfect, ons bunkerspel begint al vorm te krijgen. Nu nog leren golfen. Maar dat kan niet in in negen uur bezweert Karel ons. Die overigens Saskia zou hebben geheten als hij een meisje was geweest. Wat is de wereld toch klein. En het toeval groot. Hoewel, bestaat toeval wel? Is die match niet een teken van voorbestemming? We zullen het nooit weten, denk ik. Over zes dagen is Karel weer uit ons leven.

Gewoon

In Meerssen, toen we daar nog woonden, was ik lid van een werkgroep van burgers die ervoor zorgde dat er in de gemeente Stolpersteine – struikelsteentjes – werden gelegd. Voor de lokale omroep Meer Vandaag schreef ik daar een column over. Op vier november 2020 gepubliceerd op haar website.

Het is zondagmorgen, er schijnt een gammel zonnetje en er doemt bewolking op. Het zal gaan regenen. Het is Allerheiligen en morgen is het Allerzielen. Dan staan we stil bij de mensen die we in de loop van de jaren verloren. Het kan bijna geen toeval zijn dat dit kerkelijke moment in de herfst valt. Als de natuur uit zijn krachten is gegroeid en in winterslaap gaat. Nog nooit heb ik meegemaakt dat dan over de graven geen afgevallen, dode, droge bladeren dwarrelen. Of verkleefd van het water aan de grafstenen plakken. Wat wel toeval was; vrijdag stapten we in de auto om naar Roermond te rijden. Het voelde bijzonder. Op vijf november zou Gunter Demnig naar de gemeente Meerssen zijn gekomen om er zestien Stolpersteine te leggen. Maar, La Corona heeft het niet zo laten zijn. We zullen ze zelf moeten leggen. De steentjes waren per koerier naar Roermond gestuurd.

Het voelde bijzonder, dus. Al duurde het even voor ik er achter was waarom. Toen we terugreden realiseerde ik me dat de mensen van wie de namen op die steentjes staan en die we nu van noord naar zuid brachten tijdens de Tweede Wereldoorlog van zuid naar noord waren gereisd. En niet omdat ze daar zin in hadden. Ze waren door de nazi’s weggevoerd naar kamp Vught, naar kamp Amersfoort, naar kamp Westerbork. En vandaar verder naar werk- en vernietigingskampen in Neuengamme, Sobibor, Auschwitz. Ze reden nu achter in de auto met ons terug naar huis. Denkbeeldig, maar toch. In het voorjaar van 2021 zal de werkgroep Stolpersteine gemeente Meerssen hun steentjes leggen voor huizen in Geulle, Weert en Meerssen. 

Ondertussen ben ik er wel achter gekomen dat we van veel mensen die we in de loop van de tijd verliezen, eigenlijk zo weinig weten. Ook in onze eigen families. Op zoek naar de levens van de mensen van wie de namen op ‘onze’ Stolpersteine staan, kwam er eigenlijk nooit iets nieuws boven water. Elk jaar werden hun namen genoemd tijdens de Dodenherdenking op vier mei maar dat was toch niet voldoende aanleiding hun geschiedenissen te schrijven. Toch hebben ook in die levens grote vragen om een antwoord gevraagd. Laat ik me dopen of toch maar niet? Gaat me dat redden of niet? Stap ik op de trein naar Vught of duik ik onder? Ga ik werken in Duitsland of ga ik in het verzet? Houd ik me gedeisd of pleeg ik aanslagen? Leven mijn kinderen nog? Had ik ze kunnen redden?

We zijn te druk met onze eigen levens en leggen daar al zo weinig van vast. Wie houdt er nog een dagboek bij? Wie legt de jaren vast in foto’s? Laat staan dat iemand de levens van andere gewone mensen in kaart brengt. Alleen, hoe gewoon waren die mensen die gewild of ongewild in het oog van de storm die Tweede Wereldoorlog heet verzeild raakten?