Daar is ie dan.

Paul schrijft hier stukjes
*
Kastanjeboom, u doet me wat.
Al wekenlang kan ik goed zien
hoe u zich hult in fris groen blad.
Geen idee, waaraan ik dat verdien
*
U bent voor onze straat een schat
en tilt ons plein naar de toptien.
Oh parel op ons levenspad,
nooit werd een fraaier boom gezien.
*
Helaas …..
*
Nauwelijks nog maar uitgelopen,
uw kaarsen staan nog maar zo kort,
mogen wij nog maar slechts hopen
*
dat u alleen maar mooier wordt,
u de droogte niet zal slopen
en u niet binnenkort verdort.
11 februari 2011 – Meerssen
Gisteren twitterde een van mijn vrienden en volgers: Niet zeiken popje, dat kan ik nu even niet hebben. Ik kon me er alles bij voorstellen. Het was tegen enen in de nacht en dan zijn mensen moe. Dan moet je niet aankomen met vragen die ’s middags rond een uur of twee nog wel hout snijden. De vraag was prima, de timing minder. Dan is het niet erg dat ik geen antwoord krijg. Ik was zelf ook moe en had waarschijnlijk juist daarom slecht getimed.
En zo geredeneerd maakt vermoeidheid elk misverstand draaglijk. Mijn advies is dus elkaar moeilijke vragen te stellen als je beiden vermoeid bent. Dat maakt de ruzie die erop volgt draaglijker dan wanneer deze zich midden op de dag naar aanleiding van dezelfde vragen ontwikkelt. Het is waarschijnlijk niet het advies waarop je zat te wachten maar het kwam even steels voorbij. Dus ik dacht, … enfin, bedenk dat zelf maar. Je bent er slim genoeg voor.
Wat de reactie overigens nog draaglijker maakte was dat mijn vriend en volger mij popje noemde. Tot gisteren had nog niemand mij ooit popje genoemd. En ik begon daar eerlijk gezegd net langzaam onder te lijden. En zo rolt dat. Als je ergens aan toe bent, komt het vanzelf op je pad. Kwestie van tijd, kwestie van mentaal afdwingen, met vibes op afstand en zo. Of anderszins mentaal manipulatief. Of zo. Vriend en volger en ik waren samen toe aan popje.
Op Twitter is het een vaker voorkomend kooswoord. Een van de heren daar noemt zijn dame bijna voortdurend poppetje en dat vind ik dan persoonlijk weer een stuk minder. Ik houd meer van het stevige pop of popje. Ik denk dat de gebruikers van pop en popje echt heel anders in elkaar zitten dan de gebruikers van poppetje. Ik vind poppetje neerbuigend, maar pop en popje, die hebben iets stoers, die zetten iets neer. Waarvoor mijn dank.
Zondag 22 november 2009 – Meerssen
Dit was het weekeinde dat El en ik de herdenkingsplaatsen en dodenakkers van De Grote Oorlog bezocht hebben. Niet uitgebreid en erg langdurig, maar toch. (……) Vrijdagmorgen rond half tien vertrokken naar Ieper waar we voor enkele nachten een kamer hadden besproken in hotel ’t Zweerd, op de Grote Markt waaraan onder andere de Lakenhallen liggen. Ieper was in De Eerste Wereldoorlog een frontstad. Er was in 1918 nauwelijks iets van over. Inmiddels is alles wel weer opgebouwd. Die eerste wereldoorlog was een ongenadige gruwel. Net als alle andere overigens, maar deze was mogelijk net iets meer dan die andere één groot wapenlaboratorium. En dat dan gecombineerd met een massa-experiment inzake het incasseringsvermogen van het menselijk lichaam. De streek rond Ieper is één grote herinneringsplaats aan die wrede oorlog. We bezoeken op zaterdag enkele kerkhoven waar geallieerde soldaten liggen. En in Vladslo een van de vier Duitse kerkhoven. Daar staan de beelden van de hand van Käte Kollwitz. Een treurende vader en een treurende moeder. Aangrijpende beelden. Aan hun voeten ligt Peter Kollwitz, een van Käte’s twee zonen die al meteen in 1914 tijdens gevechten sterft. Kollwitz’ dagboek wordt door Geert Mak in zijn boek In Europa met enige regelmaat geciteerd. Ik lees de passages over La Grande Guerre nog maar eens, op de hotelkamer in t Zweerd. Mak zegt dat er een verschil in sfeer is tussen de Duitse en geallieerde kerkhoven. En inderdaad. De kerkhoven van de geallieerden zijn licht en liggen onder de wijdse Westvlaamse luchten. De gedenkstenen staan er rechtop. Witgele zandsteen. Per omgekomen soldaat één. Het Duitse kerkhof van Vladslo ligt in het bos weggestoken. Het is dat er nauwelijks meer bladeren aan de bomen zitten en dat de laagstaande zon fel door de takken breekt, anders zou het er donker zijn. Er staan prachtige oude eiken en de plaquettes met op elk van hen tussen de zestien en twintig namen liggen in het gras. Donkere hardsteen. Het verschil spreekt boekdelen.<br />
Er liep een oude dame langs het appartement. Het is niet de eerste en het zal ook de laatste niet zijn maar deze oude dame valt nogal op. Altijd loopt ze met een muts op. Of eigenlijk is het meer een pet. Maar dan zonder klep. Het is een vilten of bijna vilten en ooit wollen en bijna rood ufo-achtig geval dat lijkt afgeleid van de baskische muts. Het is vooral een soort discus. Daarbij draagt ze ook in dit jaargetijde een winterjas en een sjaal. Deze oude dame loopt al jaren heel langzaam en kaarsrecht. Met stapjes van zo’n twintig, vijfentwintig centimeter. En dat in slow motion. Steunend op een stok. En met in de andere hand meestal een tas voor boodschapjes. Ik schat haar 85. En ik stel me voor dat ze hardnekkig en ook gelukkig zelfstandig alleen woont. Ze is zo zichtbaar helemaal zichzelf. Denk ik. En nu, sinds ongeveer een week, zie ik haar lopen achter een rolstoel. Leeg. Even recht, even langzaam. Het is nogal een stap, van stok naar rolstoel en de rollator maar meteen al voorbij. Ik vraag me af, kun je zo’n dame vragen waar nou die rolstoel vandaan komt, na die stok. Waarom niet eerst een rollator?
Geschreven op 26 januari 2009
vandaag is het gedichtendag.
het thema is mij onbekend.
dat maakt dat werkelijk alles mag.
wat voel ik mij daarom verwend.
gewoon wat dichten over God.
of over zak of over as.
of over wat ik morgen mot
en waar ik dan het liefst voor pas.
een wending is nu op zijn plaats.
ik moet nu doen of ik het weet.
bijvoorbeeld dat ik buitengaats,
mij werkend in het klamme zweet,
een vis vang, liefst een bovenmaats.
en dat ik daar dan goed van eet.
En dan was er witte rook. Er ging wat tijd voorbij, we hoorden Habemus papam en daar was Robert Prevost. Ik had het idee dat hij niet op alle lijstjes stond. Deze Robert kwam uit de lucht vallen, toch? Desondanks, in een oogwenk was iedereen helemaal blij, op door het dolle heen af, want in de lijn van Franciscus. Die zou hij voortzetten. Net als indertijd Paulus VI die verder ging waar Johannes XXIII gestorven was. Ik dacht: Hier hebben we dan dus een menselijke en volkse Amerikaan uit Chicago, ook bestuurlijk bij de pinken, die namens de kardinalen wereldwijd de onmenselijke Trump en alle andere autocraten weer op het écht christelijke pad moet zien te krijgen in plaats van ze voort te laten modderen op dat ultraconservatieve van JD Vance en van al die andere veel te bijbelvaste dogmatische en anachronistische betweters met veel te veel charisma en overwicht. Maar ik dacht nog twee dingen: Erg veel woorden voor een eerste kennismaking én Prevost; goed dat hij een andere naam heeft mogen kiezen, Leo XIV. Prevost, prevoost, dat staat toch voor drost, tuchtmeester, zedenstraffer? Hoe gaat dit verder?
Alles draait gedurende de laatste dagen om de schoorsteen. En om de vraag wanneer er wat voor rook uit komt. Het is niet voor het eerst dat ik te maken heb met de magie van het pijpje met het kapje dat in Vaticaanstad boven de Italiaanse dakpannetjes uitsteekt. Het was 1958 toen Pius XII overleed. In die tijd beheerste de kerk het dagelijkse leven tot in de kleinste, nauwste kieren. Het was benauwend. Altijd was er wel iets. Je ging naar de mis, was geabonneerd op de Engelbewaarder, er was een gebedje voor het slapen gaan, in de meimaand diende je dagelijks de rozenkrans te bidden, je moest elke week naar de repetitie van het kerkkoor, de schooldag begon met gebed, we gingen maandelijks met de klas biechten in de kerk. Rond Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Hemelvaartsdag en Maria Hemelvaart schakelde het religieuze leven nog een tandje bij. Maar, in 1958 was ik elf en maakte ik voor het eerst mee dat er qua opwinding in het kerkelijke leven ook nog zoiets als de overdrive bestaat. Paus Pius was dood en nu stond de hele dag de radio aan. Je kon nergens komen of het ging over rook. Was er al rook? Nee? Spannend, hè? Ja? Was die zwart of wit? Oh, zwart, jammer. In mijn kinderogen was Pius een dorre oude man die vooral doorgestudeerd had in streng kijken. Uiteindelijk duurde het vier lange dagen voordat er witte rook uit die pijp met dat kapje kwam en er dus een nieuwe paus was. Dat werd Johannes XXIII. Wat ik er toen van begreep was dat een paus waar de wereld met grote smart op zat te wachten. Hij was een warm en bescheiden mens. Hij voelde de noodzaak tot verandering, stak in op verlichting van de zwaarte van het geloof, op de mogelijkheid volkser en met meer plezier te geloven. Zoiets. Mijn ouders waren tevreden, mijn oma en opa waren tevreden, mijn ooms en tantes waren tevreden, de pastoor en de kapelaan waren tevreden, de meesters en de de juffen waren tevreden. Wij kinderen deden mee. Iedereen tevreden.
Geschreven ter gelegenheid van gedichtendag 2008
De rozen hebben
geen schim van kleur.
De tropische vissen zijn
hun jubelende jas vergeten.
De discolichten zijn
genadeloos gedoofd.
De clowns zijn
droeviger dan mag.
De vlaggen hangen
stil in enkel zwart en wit.
En zelfs Jamin oogt
bleek en grauw.
*
De dichter
– die mij
vaak dichter
bij de dingen
brengt – is
verder
van de dingen
weg dan ooit.
Geschreven op 17 juni 2011
Voor twee zaken stond na de Tweede Wereldoorlog het socialisme in Nederland. Voor solidariteit en emancipatie. Misschien wat kort door de bocht en niet helemaal volledig maar mij lijkt dat wel even voldoende voor één beweging. Helaas bleken het twee zaken die op de een of andere manier nogal in elkaars vaarwater terecht zijn gekomen. Wie leert voor zichzelf op te komen of dat kan, kan makkelijk vergeten dat anderen daar meer moeite mee hebben en daarbij hulp nodig hebben.
Mijn idee is dat in de emancipatiebeweging in eerste instantie het accent meer op groepen dan op individuen lag. Natuurlijk was persoonlijke ontwikkeling belangrijk maar dan toch vooral ook nog ten dienste van de groep waar je toe behoorde. Dat in het licht van de solidariteit. De vruchten van de persoonlijke ontwikkeling werden met name opgesoupeerd in de solidariteit met een ideaal, de eigen groep of andere groepen. Noem de wereldvrede of de strijd tegen de kernbom, noem vrouwen en homoseksuelen. Noem derdewereldlanden en onderdrukten elders. De buitenwereld profiteerde meer dan de binnenwereld van de persoon. En daar begon het te schuren.
Onontkoombaar volgde de emancipatie van het individu. In eerste instantie als een bijproduct van de emancipatie van de arbeider en de middenklasse. Van vrouwen als groep en homoseksuelen als groep. Voor gastarbeiders en later moslims. En met de emancipatie van het individu an sich was natuurlijk niets mis. De groep mondig, okee. Dan toch ook het individu. Zo vrij- en ruimdenkend waren we inmiddels wel. Alleen sloot dat wel meer aan bij de liberale drijfveren en de liberale praktijk. Hoe dan ook, de aansluiting tussen PvdA en VVD was een feit. Zij vonden elkaar – bewust of onbewust en even los gedacht van allerlei heftige bewegingen in de wereld om ons heen – onder de noemer van emancipatie. Maar, tegelijkertijd begon de verwijdering want met het belang van het individu aan de ene en het belang van de groep aan de andere kant van het spectrum vraag je om problemen. Vind daarin maar eens het juiste evenwicht.
In elk geval wist de PvdA vanaf dat moment niet meer waar ze voor stond. Fataal was het afwerpen van de ideologische veren. Daarmee werd het voor de traditionele achterban steeds moeilijker zich met de partij te identificeren en de leiders ontbeerden een stevig referentiekader. De inmiddels dankzij de partij mondig geworden kiezer ging zijn eigen weg. Tot nu toe heeft de door de partij op gang gebrachte emancipatie zich eigenlijk alleen maar tegen de Partij van de Arbeid gekeerd.
Mogelijk dat de PvdA gebaat is bij het opnieuw definiëren van een gezond evenwicht tussen focus van het individu op zichzelf en de focus op zijn buitenwereld. Tussen persoonlijke ontwikkeling en solidariteit. Want die balans is op het moment behoorlijk zoek. Tussen opkomen voor jezelf en zorgen voor elkaar.