Oogst

Tijdens de vakantie schreef ik vier haiku’s. Vandaag even op een rijtje.

6 juni 2025

merel in de boom
je zingen is te horen *
jij laat je niet zien

13 juni 2025

messcherp ligt het dal
in avondzon bezongen *
vrolijk vogelkoor

18 juni 2025

zwaluwen dansen
de hemel vol tuimelen *
wars van patronen

19 juni 2025

oude kersenboom
moe zakt ze de helling uit * 
toch gaf ze vruchten

Vallei 5

Vervolg van Vallei 4, geplaatst op 15 juni 2025

En dan waren ze nog maar een paar uur samen onderweg. Ik vind het wel gezellig, zo. Na een minuut of tien nogal zwijgzaam – mag ik het zout even – eten kwam dat voor Herman nogal uit de lucht vallen. Hij moest erg wennen aan Tiets’ directheid. Terwijl hij zelf met zijn vragen en antwoorden aan de oppervlakte bleef, boorde zij voortdurend wat diepere lagen aan. Leek het. Met opzet? Moest hij nou ja, ik ook zeggen? En dan? Het viel dan wel niet tegen, Tiets in de buurt, maar hoe moest dat verder, dus? Hij voelde opeens meer behoefte aan duidelijkheid. Toen hij vanochtend, nog in zijn eentje, wegreed van de camping was doelloos prima maar nu? Hij nam een slok van zijn thee, haalde adem en zei: Tiets, ik vind dat we even moeten overleggen over waar we vandaag naartoe rijden. En eventueel ook hoe. Moeten we onderweg nog iets zien, gaan bekijken? Tiets hield even op met kauwen, fronste, kauwde snel door, slikte. Jij wilt overleggen? Herman, effe duidelijk, jij bent hier de baas. Ik hobbel maar zo’n beetje mee en als je genoeg van me hebt, dan hoor ik het wel, dan stap ik uit, zwaaien we naar elkaar en gaan we elk ons weegs. Daar moest Herman even over nadenken. Dan dacht je: Leuke meid, liet haar instappen en dan liet je haar even gemakkelijk weer uitstappen? Nou, zei hij, ik vind het wel leuk, zo, samen. Maar, even goede vrienden als je straks ver genoeg bent gekomen en je eigen weg weer gaat. Tiets stond op uit haar kampeerstoeltje en begon wat heen en weer te lopen. Dan weer had ze zicht op de weg, dan weer op het busje met Herman onder de luifel en aan de andere kant van het tafeltje. Herman werd er wat onrustig van. Oké, zei ze, we spreken af waar we naartoe rijden. En wat je zegt, het is best leuk. Tot nu toe, hè, tot nu toe. En ze ging weer zitten. Maar eerst nog een beker thee en een stuk brood met worst. En dan nog een appel. En, wat mij betreft rijden we in elk geval door naar het zuidoosten. Jouw plan ook. Geef je me het brood even?  (Wordt vervolgd)

Chartres

Het is nogal een gebouw, de kathedraal van Chartres. En hij trekt daarom ook nogal de aandacht. Want, ze is voor iedereen van veraf zichtbaar in de bijna eindeloze vlaktes van het Noord-Franse land, van dichtbij is ze omzwermd door honderden toeristen in opperste verbazing over zo’n groot volume met zo veel details. Ook, nee, juist binnen. Het is warm, zelfs onder de parasols van de terrassen valt nauwelijks verkoeling te scoren. Wel in de kathedraal zelf. Van oudsher koesteren gelovigen zich er in de warmte van het geloof, vandaag ook verhitte bezoekers in de koelte, opgeslagen in de eeuwenoude stenen kolommen en muren. Geen woord te veel als iemand zegt of schrijft dat in deze monumentale kathedraal wezen en aard van de gelovige katholiek – en dan vooral ook die uit vroeger tijden – goed zijn samengevat. Vandaag was de kathedraal bovendien het fraaie decor van de Hernieuwing van de Doopbeloften (ook wel Plechtige Communie) van een groep leerlingen van een nabijgelegen school. Hier wortelen tradities nog sterk. En nu, vanuit het centrum van de stad, rond de kathedraal horen we hoe het festival van de muziek losbarst. Op het plein voor het hotel straks een rockconcert. Slaap lekker. Morgen naar huis.

Mild

Laatste dag Figeac. Morgenochtend in de auto en dan naar Chartres. En hopen dat we daar een beetje op tijd zijn om de kathedraal even in te kunnen lopen. We hebben een hotel in de buurt, dus dat gaat waarschijnlijk wel lukken. Gisteren was at the end een dag waar ik niet blij mee was. Ik betreur het zeer – en dan druk ik me mild uit – dat de PvdA gisteren samen met GroenLinks de motie mbt tot onder andere de levering van reserve-onderdelen voor Iron Dome heeft ingediend. Op basis van een gezochte redenering. Het komt erop neer dat je Israël straft voor het jarenlang investeren in de bescherming van zijn burgers. En de PvdA heeft inmiddels een rijke traditie als het gaat om leden die elkaar teleurstellen. Ze wil een brede volkspartij, een middenpartij bij uitstek zijn maar slaagt er desondanks niet in het eigen midden te koesteren.

Uitzicht

Het huis waarin we in Figeac even wonen bevalt ons prima. Iets meer zonwering zou een groot geschenk zijn maar zoals het nu is, met vooral bescherming van de lommerboon, is prima. De tuin loopt nogal steil af naar huizen op de rand van het centrum van Figeac en op die helling staat onder andere een kersenboom op omvallen. Ik heb met haar te doen.

oude kersenboom
moe zakt ze de helling uit * 
toch gaf ze vruchten

We kijken uit over Figeac en naast het huis gaat vanaf het parkeerplateau, hier, bovenop de heuveltop  – er is in deze plaats gruwelijk veel groen geofferd aan de bezitter van de auto – een trage zig-zagtrap naar beneden. Van alles stijgt er op en daalt er af. Toeristen, bewoners, bezoekers van de markt, kantoorklerken, leerlingen van een middelbare school, de laatste bijna allemaal met rugzakken. Terwijl je het ziet gebeuren, gaan je gedachten met je op de loop. Althans, bij mij wel. Ooit, toen ik nog docent was maar mentaal al aan het afhaken, eind jaren tachtig, was er op school een meisje met een rugzak. Het was een lief maar ook wat nerveus meisje, beetje gejaagd, leek nooit echt ontspannen, had duidelijke opvattingen en ze was vooral heel erg zichzelf. Ze was de enige met een rugzak voor boeken, brood, drankje, gymspullen en dergelijke. Samen kwamen we tot de conclusie dat de rugzak nog eens heel groot zou worden, onder scholieren. We hebben dus gelijk gekregen. En wat me dan ook te binnen valt: ze zat altijd op de eerste rij. En op de eerste rij zaten – in mijn herinnering – heel vaak de kinderen die al helemaal of al bijna helemaal zichzelf waren. Kinderen zonder spatjes. En achterin de klas de leerlingen die het allemaal niet zo goed wisten, wie ze waren of wilden zijn of die er liever niet waren, in de klas of waar dan ook. Het is generaliseren, ik weet het, maar denk maar eens na over waar je zelf zat, toen, en hoe je je voelde. Zelf zat ik altijd tegen de achterste rijen aan.

Figeac

We hadden afgesproken op de Place Vilal en al een tafeltje voor vier in bezit genomen, El en ik. Bij La Monnaie op het terras. We waren in afwachting van de komst van vriend Gee en Wee, son épouse, sa femme, zijn echtgenote. Op de Place de Vilal in Figeac is het een dol cirkelen van auto’s waarvan de bestuurders op zoek zijn naar een plek om hun auto te parkeren. Het was even na twaalf uur in de middag en daar kwamen ze de hoek om. We zagen hoe ze meegenomen werden in de maalstroom. Er vertrokken auto’s, er kwamen er weer bij. Niet alleen de parkeerplaatsen waren bezet, ook op de rijstroken er naartoe en omheen waren steeds maar auto’s in beweging. Daarmee waren er op Place Vidal bijna voortdurend zeker tien procent meer auto’s aanwezig dan waarvoor er parkeerplaatsen beschikbaar waren. Ook een manier om met de schaarse autoruimte in een druk bezochte binnenstad om te gaan. Binnen tien minuten hadden Gee en Wee een plek te pakken. Ik vond dat snel, wellicht gemiddeld, omdat het toch een soort van roulette is. Wanneer tref je de auto die vertrekt terwijl jij aan komt rijden en het honderd procent zeker is dat jij de door iedereen erkende eerstrechthebbende op die plek bent? Het is per slot toch een jungle van deze tijd. Goed, je wilt natuurlijk ook weten hoe het verder was. Nou, gezellig, het voedsel was prima en na de lunch zijn we Figeac nog even ingelopen voor een afzakkertje. Beetje gepraat weer, zoals ouderen dat doen. Beetje over nu, beetje over toen, voorlopig weer even bijgepraat. Uitkijkend naar weer ontmoetingen in Nederland. En voor nu: Bon voyage.

Villefranche-de-Rouergue

heel rustig komt hij aangelopen
onder de colonnade van platanen,
gaat zitten op een van de bankjes.

zijn haar is grijs, hij draagt een pet,
hij rookt een pijp, zo-een als in
ceci n’est pas une pipe.

hij draagt een bruine ribfluwelen broek.
die houdt hij met bretellen op.
hij sluit zo nu en dan zijn ogen.

daar komt zijn maat, zijn haar is grijs,
hij draagt een pet en ook een zonnebril.
ze praten wat, ze zwijgen wat.

en ondertussen is het soms doodstil
en soms raast het verkeer weer langs.
straks gaan ze bijgepraat op huis aan.

Vlinders

We rijden niet veel met de auto, deze dagen, in Frankrijk. Wat wel opvalt is dat we vlinders tegen de voorruit krijgen of gewoon onder de auto. Elke keer doet het pijn. Terwijl ik het schrijf – en ook voordat ik het begon te schrijven- denk ik: Krokodillentranen. Want dat weet je toch, dat autorijden – schaarse – insectenlevens kost. Als we in de zeventiger jaren met onze auto drie weken door Frankrijk hadden gereden moesten we bij thuiskomst meteen aan het poetsen om het front van de auto van alle ingedroogde insectenresten te ontdoen. Voordat ze ook de lak nog beschadigden. Vooral bij een Volkswagen T2 was dat nogal een klus. Maar niemand die zich druk maakte om al dat verlies van schijnbaar nietige leventjes. In de loop van de decennia werd dat gepoets steeds minder noodzakelijk. Er vlogen zich steeds minder insecten stuk op onze reislust. We zagen onderweg ook nauwelijks nog vlinders. Over de mogelijke oorzaken valt voor een leek veel waardenvrij te bespiegelen. Dat ga ik niet doen, dus. Feit is dat we vandaag vriend Gee en zijn Wee ontmoetten in Livernon, op de camping La Devèze – prachtige plek! – waar we ons in een waar vlinderparadijs waanden. Er was geen moment zonder dat we er een in het vizier hadden of konden hebben. Het was onverwacht en wonderlijk. En het had ook iets geruststellends, al ben ik altijd huiverig voor wat geruststelt. Wat verontrust is daarmee nog niet weg.

Vallei 4

Vervolg van Vallei 3, geplaatst op 8 juni 2025

Herman liep om de bus heen, naar de achterklep en trok die open. Hij zag met genoegen hoe daar alles ordelijk was opgeborgen en voor het grijpen lag. Het tafeltje, de twee stoeltjes, het kistje met de borden, bekers … Hij had het tafeltje al vast. Tiets stond inmiddels naast hem. Nadat ze was uitgestapt was ze even naar de weg blijven kijken en pas daarna was ze naast hem opgedoken. Kan ik ook iets pakken, die stoeltjes? Hij vroeg zich af of Tiets ook de motorrijder had gezien en wat zij erbij gedacht had. Zelf probeerde hij er niets bij te denken. Prima, zei hij. Hij liep met het tafeltje naar de zijkant van de bus waar hij de luifel uitdraaide. Tiets volgde met de stoeltjes. Even later zaten ze aan de koffie, aten ze stokbrood met kaas en worst en lagen de twee appels van Tiets op het tafeltje. Herman had er alvast een fruitmesje bij gelegd. We lijken zo wel een stelletje, hè? Hij had het even gedacht, en was daarvan geschrokken, Tiets zei het gewoon. Tiets zei eigenlijk alles wel, dacht Herman. Ze had ook alles van een flapuit, van een open boek en ze wilde ook nog gelezen worden. Maar, Herman was meer van tussen de regels. Terughoudend, behoedzaam, soms achterdochtig. En nu zat hij hier met een fraaie blonde tweeëntwintigjarige in de berm van een Franse weg nadat hij tegen zijn gewoonte in impulsief was gevallen voor de eerste indruk die ze op hem had gemaakt. Het moment kwam even terug: Leuke meid, had hij gedacht. Hij was gestopt, ze was ingestapt en daarna waren er zijn vragen en haar antwoorden geweest. Ze had geen relatie meer, wel gehad, vriendje nog van school maar na vijf jaar waren ze toch uit elkaar gegroeid, zij studerend, hij in de horeca. Zij wilde nog promoveren. Tiets kon het weten wat het was, dacht Herman, een stelletje. Ze leken er nu op, volgens Tiets. Tiets kon zelfs weten hoe het voelt, deel te zijn van een stelletje. Herman voelde zich nu vooral een individu dat zichzelf had opgezadeld met het gezelschap van een ander individu. Nog steeds gonsde hoe-nu-verder in zijn hoofd. Eigenlijk heb ik geen idee van wat het is om met iemand op te trekken, realiseerde hij zich. Maar, en hij verbaasde zich over zijn gedachte, ik moet toegeven, tot nu toe valt het niet tegen.  (Wordt vervolgd)