Bemoeien

Mag ik me er even mee bemoeien, vroeg de vrouw aan het tafeltje voor ons terwijl ze zich naar ons omdraaide. We zaten op een terras op de kop van de Servaasbrug, aan de Wyckse kant. Ik hoorde jullie praten over de Dikke Dragonder. We vonden het goed. Bemoei je er maar mee. Nou, zei ze, dragonder is een rang in het leger maar betekent ook hoerenmadam. Daarna kwam via de Bernardusstraat en de Helpoort van het een het ander. Zet drie liefhebbers van Maastricht bij elkaar en de herkenning legt naast bestaande ook onmiddellijk nieuwe verbindingen. Hier had het toeval daar de hand in. De vrouw was even tevoren voor ons gaan zitten en had uit haar tas het boek Verscheurd Parijs gepakt en was het beginnen te lezen. In het boek figureren onder andere impressionist Édouard Manet en kunstenares Berthe Morisot. Een uur ervoor hadden we het driehonderd meter verder naar het zuiden met vriendin Em over die twee gehad en over dat in de geschiedschrijving de vaak belangrijke en bepalende rol die vrouwen speelden en spelen vaak routineus als voetnoot werd en – nog altijd – wordt weggeschreven. Door mannen. We hadden het in dat verband ook over de film The Wife. De vrouw op het terras, ook een Em, bleek Nederlands gestudeerd te hebben in Nijmegen en ….. Maar goed, morgen meer want aan de rest kwam ik niet toe omdat we Ka en Aa over de vloer hadden en dat was even net iets belangrijker dan nog verder vertellen over de ontmoeting met Em op het terras in Maastricht.

Stockexpositie

Geschreven op 14 maart 2008 – Meerssen

Zuid-Limburg is vergeven van de dorpjes. Gisteren was ik in Limbricht, onder de rook van Sittard. Daar ligt Galerie Prinsenhoek en daar wilde ik naartoe. Met name om er werk van Jef Diederen te zien. Omdat ik vergeten ben het adres op te zoeken, ben ik overgeleverd aan de kennis van de dorpsbewoners. Het meest duidelijke antwoord dat ik krijg, is dat ik aan de andere kant van de Provinciale weg moet zijn. En die ben ik al een keer overgestoken. Terug naar af, dus. Ik kom door straten met namen als Gronckelstraat, Millenderweg, Pagestraat en Salviusstraat en met veel te veel, veel te korte en veel te hoge drempels.

Ik verwacht Galerie Prinsenhoek aan te treffen in een statig oud huis of een carréhoeve en zoek daar dus ook naar. In de zomer geraniums en lobelia’s in bakken aan de gevels. Luiken in groen, rood en wit. Fout, want als ik op de Ringweg rijdt, met links en rechts strakke huizen, is daar opeens Galerie Prinsenhoek. Er is een stockexpositie. De Galerie heeft onder andere Pierre Alechinsky, Eugene Brands, Jef Diederen, Herbert Zangs, Jef Diederen, Anton Heijboer, Armando, Marianne Aartsen, Sjer Jacobs, Bram Bogart en Karel Appel op stal.

Ik vraag me altijd af of een stockexpositie niet eigenlijk een soort uitverkoop is maar daar zijn de prijzen niet naar. Ik zie er wel wat interessante dingen. Misschien nog eens terug maar dan met creditcard. Eergisteren was ik in Den Bosch. Ik had daar nog even naar Galerie InDruk gewild waar we enkele jaren geleden een bescheiden Klaas Gubbels hebben gekocht. Maar het komt er niet van. Ik ben er om met mijn beste jeugdvriend G. de draad weer eens op te pakken. Dat lukt wel. We lunchen in een artistiekerig geval aan de Parade. Elke keer als de deur opengaat, raast ook de storm mee over de drempel.

Het is de dag van alweer een weeralarm. En dan wéér zo’n weeralarm waarvan je je afvraagt wat je ermee moet. Op de A2 naar het noorden blijft de auto keurig in het spoor. Niet dat de wind niet heftig is. Lopend langs de Sint Jan naar de Parade is het alsof we op de boulevard van Scheveningen zijn. Hangend op de wind en voetje voor voetje vooruit. G. heeft net een nieuwe knie en dat helpt niet echt in dit door nauwe straten razende natuurgeweld Alleen het snijdende zand ontbreekt. En een uitzicht op de onstuimige Noordzee. En op het Patatpaleis.

Waarom uitgerekend nog dat Patatpaleis genoemd? Daarvan stond gisteren een foto in de Volkskrant, als illustratief voor de hevige wind. Voor het Patatpaleis leunen een vader en een zoon tegen de wind terwijl ze pogingen doen in het bezit te blijven van hun zak met frites met mayonaise. Hoewel, dat laatste verzin ik er even bij, geloof ik. Hetzelfde Patatpaleis figureerde overigens enkele weken geleden nog in de column van Martin Bril over Scheveningen in diezelfde Volkskrant. De wereld is klein.

Dadelijk even naar Maastricht en zoon B. en zijn vriendin M.. helpen met inpakken. Ze verhuizen binnenkort naar V.. Dat is handiger in verband met hun werk. Ze zullen Maastricht gaan missen en wij hen.

Ballorig

Wat jullie moeten weten, vandaag is de kleine El weer eens over de vloer. Hij blijft een nachtje logeren. Dat vindt hij leuk maar ook spannend. Hij is voor een vierjarige onevenredig luid aanwezig. Zijn vader zegt dat hij ballorig wordt als hij zich verveelt. Oké, hij verveelt zich als hij met de lego speelt, met de brandweerauto en de politiewagen over de vloer ragt en als oma El met hem een boekje voorleest. Maar goed, hij is de kleinste van drie, aan de staart van de pikorde van twee oudere tamelijk bijdehante kinderen van negen en zeven die voortdurend in competitie zijn en dat niet wegstoppen. Hij houdt erg van dinosauriërs. Mijn psychologie van de kouwe grond zegt dat hij in die giganten zichzelf ziet om zich groter te voelen en te maken in zijn wereldje waarin iedereen groter en verder is dan hij. Soms roffelt hij zich als een gorilla op de borst. Aan zo’n kind zit geen volumeknop. Evenmin is een goed gesprek vol begrip enerzijds en corrigerende adviezen anderzijds de aangewezen weg naar sereniteit. Maar wat is hij lief. Hij heeft met El bij de Jumbo een toetje uitgezocht. Het werd een duobakje met yoghurt met vanillesmaak en wat m&m’s. Hij vraagt El welke kleur ze mooi vindt. El zegt geel. Hij geeft haar een gele en mij een rode. Ik zeg dat rood mijn lievelingskleur is. Hij geeft me er nog een en El krijgt nog een gele. Daar vragen we niet om, hè, dat doet hij gewoon. Het joch is niet alleen heel aanwezig als hij herrie maakt, maar vooral ook met zijn kleine dingetjes. Hij zegt soms dingen als: Daar heb jij geen zin in, toch? Of: Ik zal dat even in de keuken zetten? En tegen El: Ik ben trots op jou. En blij met jou. Hij is altijd nogal opgeruimd, vol energie en vast van plan van zijn en andermans levens iets spannends en vooral ook leuks te maken. Het is van de kouwe grond, maar toch …..

Makkelijk

Inmiddels was de bewolking flink dunner geworden, met hier en daar nog een wolk, maar de zon liet zich al vaker en feller zien. Toch waren we op weg naar een binnenspeeltuin. Nou, dat komt zo. We hadden er een hele dag drie onder onze vleugels en die houden zichzelf niet altijd alledrie even gemakkelijk bezig en als ze met elkaar in de weer gaan dan loopt dat al gauw uit op spanning waarmee ze niet te best omgaan. En wij ook minder dan we zouden willen. Dat hadden we rond half tien al een keer achter de rug. En dus waren we op weg naar de binnenspeeltuin. Dan zouden ze ook met andere kinderen spelen en was de aandacht van elkaar afgeleid. 

En dan sla ik nu even een paar uur over.

Inmiddels was de bewolking weer wat dikker geworden. En ook de lucht in de binnenspeeltuin werd langzaam dikker. De ventilatie daar is niet top. Maar daar liepen de dingen desondanks zoals we hadden gedacht. We waren de eersten geweest en een half uur lang hadden ze zonder wanklank gespeeld. Daarna druppelden nog wat kinderen binnen en maakten ze vriendjes en vriendinnetjes. Zo gaat dat op die leeftijd. Niks kat uit de boom, gewoon, hop in het diepe. Na een half uurtje waren ze aan hun eerste periode van verkennende ruzietjes toe maar na weer een half uur: dikke mik.

En dan weer een paar uur verder.

We zeggen: Kom we gaan naar huis. Zeg even dag en misschien tot ziens tegen de vriendjes en vriendinnetjes. En zij zeggen oké en nemen even gemakkelijk afscheid als ze ze leerden kennen. Daarna speelden ze nog een paar uur in hun eigen tuin. En wij zorgden nog wat voor ze en stuurden hier en daar nog wat bij.

Televisie

Deze column las ik op zondag 3 augustus 2025 voor in de rubriek Even Stilstaan bij Omroep Venray.

Op woensdag 10 oktober 1962 werd mijn vader achtenveertig jaar, om en nabij de leeftijd van mijn oudste zoon. Ik realiseer me dat ik als toen 15-jarige heel anders naar een 48-jarige keek dan ik nu als 77-jarige naar een 48-jarige kijk. Mijn vader was in mijn ogen oud terwijl mijn zoon nu in mijn ogen jong is. Niks bijzonders, zul je zeggen want toen keek jij als jongere naar een oudere en nu kijk je als oudere naar een jonger mens. Dat is waar, maar …… ook vandaag zie ik als bijna 78-jarige mijn vader niet als de relatief jonge vader van een 15-jarige die mijn zoon nu ook is.

Dit gaat door me heen nadat ik heb opgezocht wanneer het Tweede Vaticaans Concilie begon. De opening was op donderdag 11 oktober 1962, de dag nadat mijn vader 48 jaar was geworden. We waren een jaar eerder in Maastricht gaan wonen. In een wijk die nog maar pas uit de grond was gestampt. De samenleving explodeerde, de economie was lekker op stoom gekomen, spullen die in de vijftiger jaren nog maar beperkt in omloop waren, begonnen langzaam gemeengoed te worden. Zoals de mixer, de haardroger, de ijskast en ……… de televisie. 

Televisie was een heus twistpunt in ons gezin. Wij kinderen zeurden onze ouders de oren van het hoofd, maar mijn vader gaf geen krimp. Televisie, zo’n glazen oog in huis, dat zou ons kinderen maar afhouden van alles wat nuttig was, van lekker buiten spelen, van alles dat tot kennis of waardevolle ervaringen voor een zinvol leven zou kunnen leiden. Televisie was een werk van de duivel, naar de televisie kijken was een nutteloze tijdspassering. Daar zouden we geen goede mensen van worden. Mijn moeder hield zich op de vlakte en dat liet in onze kinderkijk op de wereld van de ouderen ruimte door te gaan met zeuren terwijl we ondertussen doorgingen bij vriendjes en vriendinnetjes te kijken naar Kantjil het dwerghertje, Dappere Dodo en zijn makkertjes, Swiebertje en Saartje en Morgen gebeurt het.  

Terwijl in elke Maastrichtse nieuwbouwwijk nog de bouw van een kerk gepland was, dreigde in de welvaartsgolf die West-Europa overspoelde religie het kind van de rekening te worden, tenzij werd ingegrepen. In Rome was sinds het aantreden van paus Johannes de 23ste in 1958 in de Rooms-Katholieke kerk, waarin de lucht al eeuwen door en door muf stil was blijven staan, een frissere wind gaan waaien. Het Tweede Vaticaans Concilie moest vorm geven aan een vitalere beleving van het geloof.

Het was een samenloop van omstandigheden die ertoe leidde dat door twee struise kerels in de herfst van 1962 een glanzend gepolitoerde kersenhouten kast met daarin prominent een glazen oog en stevige knoppen – gehuld in grauwe dekens – ons bovenhuis in de Maastrichtse nieuwbouwwijk werd binnengedragen. 

Het was vooral aan paus Johannes de 23ste te danken dat wij televisie kregen. Dat was het verhaal van mijn ouders. Er zou veelvuldig en intensief verslag worden gedaan van de vorderingen en ongetwijfeld voor de wereld heilzame besluiten van de bisschoppen tijdens het concilie. Daar zouden wij, opgroeiende kinderen, ons voordeel mee kunnen doen met het oog op een harmonieus en liefdevol leven in het huis van Jezus Christus. Het werk van de duivel zou tegen hem werken. Dit was het moment om tot aanschaf over te gaan. Nihil obstabat.

Maar er was nog een andere, minstens zo belangrijke werkelijkheid. We woonden in Maastricht, dichtbij België, dichtbij Duitsland. Toen, in 1962, waren in die stad in het zuiden naast Nederland 1 moeiteloos de Vlaams-Belgische zender BRT, de Frans-Belgische RTB en Das Erste (Duitsland, ARD) te ontvangen. Terwijl Das Zweite (Duitsland, ZDF) in voorbereiding was. Die zenders konden samen mijn vader met zijn liefde voor operette, opera, showprogramma’s en voetbalwedstrijden goed bedienen. Bovendien waren wij kinderen op zaterdagavond vaak bij vrienden en vriendinnen televisie kijken. Dat vond mijn moeder niet gezellig. Een eigen televisie zou ons meer aan de schoot van het gezin binden. Voorlopig mocht overigens het toestel enkel bediend worden door mijn vader en moeder én alleen op zaterdag en zondag in bedrijf zijn. Hoewel, ook op woensdag – bij wijze van doordeweekse uitzondering – voor kindertelevisie en voetbalwedstrijden. 

Toen, in 1962, had ik niet in de gaten hoe jong mijn vader eigenlijk nog was maar ook niet dat met de komst van de televisie vooral zijn belangen, daarna die van mijn moeder en dan even daarna die van de Rooms-Katholieke kerk gediend waren. En dat in de slipstream daarvan wij kinderen ook nog een graantje mochten meepikken. Dat ging toen zo. 

Op één van de avonden dat ik intens van onze televisie – en dan vooral van de programma’s op de Vlaamse televisie – heb genoten, kwam achter sneeuwvlokken in zwart-wit het hoofd van Adamo in beeld en hij zong Tombe la Neige.

Vallei 11

Eerdere afleveringen op 24 mei, 2 juni, 8 juni, 15 juni, 22 juni, 29 juni, 6 juli, 13 juli, 20 juli en 27 juli.

Te snel misschien wel, schoot door hem heen. Hoewel hij inmiddels per se wilde weten hoe de vork aan de steel stak, hij had ook geen zin in ruzie met Tiets. Ook al had ze hem in een situatie gebracht waarin hij zich niet op zijn gemak voelde, hij was ook al net te veel aan haar gezelschap gehecht geraakt. Maar Tiets zei niets. Hij wierp een snelle blik opzij en zag hoe ze zacht met haar vingers op de rand van de bank trommelde. Ze moest nadenken, dacht hij, alsof ze aarzelde over wat ze zou antwoorden. Hij moest nu trouwens zijn aandacht even goed bij het rijden houden, hier op het laatste, erg nauwe en bochtige stuk van de kloof voordat ze bij de brug zouden komen en het meer vriendelijke deel van de vallei in zouden rijden. Herman, Tiets kwam aarzelend op gang. Hij reageerde onmiddellijk,: Even niet Tiets, nu even niet, ik moet me even concentreren, graag dadelijk, als we over de brug zijn. Duurt nog hooguit een paar minuten. Sorry. Ze viel stil en boog zich voorover naar de rugzak die nog steeds aan haar voeten voor de bank stond. Waarom nu, dacht Herman. En vooral wát? Wat zocht ze in die rugzak, wat ging ze pakken? Hij zag dat het stoplicht voor de smalle brug op rood sprong. Herman minderde vaart en stopte. Waarom stoppen we, vroeg Tiets en ze kwam overeind, terwijl ze een moleskine uit de rugzak trok. En, Ah, ik zie het al. Van de andere kant kwam een groep motorrijders de oude baileybrug op. Het waren vooral zware Harleys die een oorverdovend lawaai maakten. Traag reden ze voorbij, gesloten vizier, onheilspellend, vond Herman; daarna sprong het stoplicht op groen. De houten planken rammelden onder de wielen van de kleine camper. Vlak na de brug maakte de weg nog een scherpe bocht naar rechts om even verderop bijna de rivier te raken en dan eindelijk weer de ruimte op te zoeken. Ze zijn een nagel aan mijn doodskist, motorrijders, dacht Herman. Maar vanaf nu had hij meer overzicht en hij vroeg zich af wanneer hij de motorrijder achter hen weer in beeld zou krijgen. Dat kon niet lang meer duren. Nou, Herman, wil je nog weten wat ik net wilde zeggen? Ze had de moleskine op het dashboard gelegd. Hij knikte terwijl hij zijn ogen op de weg hield. Ze draaide zich naar hem toe, probeerde zijn volle aandacht te krijgen maar hij bleef voor zich uit kijken. Ik begrijp dat je je afvraagt wie die motorrijder is, maar waarom zou die iets met mij te maken hebben? Of met mijn ex? Die ex van mij, hij heet trouwens Sjef, die heeft helemaal geen motor, weet je, geen motor. (Wordt vervolgd)

Kapperszaak

Eerst even: Morgenochtend lees ik om even na 09:00 a.m. mijn column Televisie voor in de rubriek Even Stilstaan. Ga naar omroepvenray.nl en kies live luisteren.

Hoezo moet ik het zeggen? Het is toch jouw haar? Ik was over de kermis gelopen en daar had ik geen woord gehoord van wat mensen er tegen elkaar zeiden. Daar heersten het ronken van de machines, de bonkende, stampende muziek en het gillen van meisjes. Maar hier, net voorbij de bocht vanaf het grote plein gezien was het opeens opvallend stil. Daar kwamen een jongen en een meisje de kapperszaak uit. De jongen zei, terwijl hij met een hand door zijn haar streek, iets terug maar dat klonk meer als een vaag mompelen dan echt een antwoord geven. Zoveel was zeker, het meisje vond dat het haar van de jongen van hemzelf was. En interpreteerde ik: dat hij er dus mee mocht doen wat hij wilde. Haar een zorg. Van hem. Zelf had ze met haar haar geen poespasrelatie. Ze had een volle bos donker, steil lang haar, goed gewassen en voor het uitgaan netjes gekamd. En wat ik in het snelle voorbijgaan kon zien was ze sowieso lekker basic. Ik was best nieuwsgierig naar wat zij van hem had moeten zeggen. Over zijn haar. Ze kwamen dus de kapperszaak uit. Dan heb je je haar laten knippen of je hebt er een afspraak gemaakt. En dan ging het honderd procent om hem want het was een knipwinkel voor mannen. Als hij er net geknipt was had hij haar gevraagd of ze vond dat het goed gedaan was. Als hij een afspraak had gemaakt dan hoe hij het zou laten knippen. En hij had het niet gevraagd maar hij had ook nog gezegd: Jij moet het zeggen. Misschien bedoelde hij het anders en had hij beter kunnen zeggen: Jij mag het zeggen want ik houd van jou, ik vind je lief, dus ik maak een gebaar, het is mijn haar maar jij mag zeggen hoe ik ermee omga. Maar zij had het niet opgevat als een lief gebaar. Misschien had ze wel gedacht: Ja hee, als ik nou moet zeggen hoe en wat met jouw haar, ga jij je dan ook nog bemoeien met mijn hoe en wat? Nu is het haar, straks is het alles. Het leek me een jong koppel, nog op zoek naar balans in het jij en ik en wij samen.

Telefoonnummers

Ik was met een werkgroep architectuur in Dordrecht waar we een project gingen bezoeken waarvoor de werkgroep een advies had uitgebracht. Maar, ik realiseerde me dat ik nou juist dáár niet bij betrokken was geweest dus ik had opeens helemaal geen zin meer om mee te gaan. Ik begreep dat dus wel niet goed, maar toch. In de uitspanning waar ik belandde raakte ik in gesprek met een vrouw met nogal uitgesproken meningen. Wat betreft mensen met wie ze in gesprek raakte: Als het er een is met veel praatjes en noten op de zang en het houdt maar niet op met praten dan ben ik heel makkelijk, dan is het gewoon stroom d’r af! Dus knop om en stroom d’r af. Ze zei dat stroom d’r af met forse, volle hoofdletters. Ik werd uit het gesprek verlost door twee vrouwen die erg veel weg hadden van die twee van Clean Pete. Ze waren gekleed in dunne, soepele, wijde, roze overalls. Ze kwamen vertellen dat ze naar Frankrijk gingen vertrekken, de kogel was door de kerk, Nederland was een sterfhuis en ze wilden de dood hier niet afwachten. Ik dacht: Laat het hier nu bij, want als je te veel vertelt, gaat dadelijk de stroom eraf en dat zou zonde zijn want jullie zijn wel héél aantrekkelijk. We wisselden telefoonnummers uit. Terwijl ze wegliepen, vroeg ik ze nog waar dat voor nodig was, dat uitwisselen, maar dat wisten ze niet. Ik wel want aantrekkelijk én naar Frankrijk. Dus? Even later lagen er op het tafeltje waar ik mijn glas wijn op had gezet ook nog  twee keurig opgevouwen roze overalls. Er was een briefje bij. Daarop las ik: Niet meer nodig, voor jou. Ik was er blij mee. Even later keek ik op mijn horloge, het was tegen half zes. Het was het horloge dat van mijn vader was geweest. Tijd om naar huis te gaan, met de trein. Het was druk op het perron, mensen dromden samen voor een smal trapje en dat leek me niet mijn route. Die leidde mij weg uit de menigte. De trein reed over de Utrechtse heuvelrug die er heel Frans uitzag. Zo had ik de Utrechtse heuvelrug er nog nooit bij zien liggen. Het was prachtig maar ik vond het maar raar. Toen ik thuis de sleutel in het slot van de voordeur stak, werd ik wakker.

Croissantjes

Vandaag kwam de Tour de France voor vrouwen aan in Ambert. Toen wij er in 1976 aankwamen was ons belangrijkste doel er naar Nederland te telefoneren. Dat was toen niet zomaar overal mogelijk, internationaal bellen. We stapten een restaurant binnen en vroegen of dat daar zou kunnen. Dat kon en dus schoven we daar ‘s avonds aan voor een menuutje. Daarna zou de patronesse de internationale verbinding tot stand brengen. Dan zouden we met mijn moeder spreken. Daarna zouden we diner en telefoonkosten betalen. Het telefoontje was belangrijk want het ging niet best met mijn vader, mijn moeder wilde graag haar zorgen kwijt en wij wilden weten hoe de vlag er precies bij hing en of we rekening moesten houden met een spoedig erger dan niet best. Het viel mee, die avond. Pak van ons hart. Eerder op de dag hadden we ‘s morgens in een supermarkt gebruiksklaar bladerdeeg voor croissants ontdekt. We kochten twee verpakkingen om mee te nemen naar Nederland. Want, toen was dat kant en klare spul hier niet bekend of verkrijgbaar. We legden ze op de achterbank van onze kampeerauto, een Volkswagen T2 die ik zelf had omgebouwd en die voor die tijd van alle gemakken was voorzien. Ook was er een koelbox met bevroren, koude koelelementen aan boord. Dat was mogelijk omdat je op campings die doosjes tegen betaling van een franc per stuk een nacht in de diepvries kon leggen. Terwijl we op weg waren naar Ambert, warme dag, prachtige rit, hoorden we achterin de bus kort na elkaar twee zachte plofjes. Geen idee hoe en wat. Maar niet belangrijk want de camper bleef gewoon rijden. Pas toen we op de camping in Ambert de bus op zijn plek hadden staan zagen we op de achterbank de opengescheurde verpakkingen met de tot forse proporties gerezen plakken bladerdeeg liggen. We hadden niet gezien dat we ze in de supermarkt uit de koeling hadden gepakt en dat blootstelling aan te veel warmte in het deeg krachten zou losmaken die je pas aan het werk wilt zien als je croissants op je bord wilt zien. We vonden onszelf erg dom. In de koelbox zou het spul de rit naar Ambert overleefd hebben. Maar goed, we hadden ook nog wat anders aan ons hoofd. 

Comfortabel

Ik ben wel nieuwsgierig naar hoe het bed voelt. Ze zegt het terloops, terwijl ze met heel andere dingen bezig is. Denken wij. Je moet weten dat wij voor logé’s geen permanent bed maar wel een zeer comfortabel luchtbed hebben. En dat fenomeen kent ze niet. Ze is zeven jaar en ligt op de grond met onze collectie Friends van Lego te spelen. Ik zeg dat ik me dat goed voor kan stellen maar dat ze haar nieuwsgierigheid maar even in een kastje moet zetten, de deurtjes sluiten en die met een sleuteltje op slot draaien. Na het eten, dan gaan we het luchtbed opblazen. Weer iets om naar uit te kijken, denk ik. Je verlangen koesteren is een vorm van intens genot. Maar ook dat zeg ik niet. Ze zegt: Oké. Ik moet opeens denken aan Joy, het frisdrankje in het buikige flesje, nogal speciaal in de wereld van het drinken van een kind dat het in de vijftiger jaren vooral met water, melk en ranja moet doen. Het bezorgde mij toen een gelukkig moment, toen, spelend op de grond, met buurjongen Berend en autootjes. Alles in evenwicht. Alles hier en nu. Zij speelt ondertussen onverstoorbaar door, eindeloze gesprekken voerend namens poppetjes die om haar moverende redenen van alles met elkaar te bespreken hebben. Rond hun kampeerwagens, bij een fontein, met honden en katten. Ik luister er niet naar, ik hoor het, het is het geluid van een kalme beek, van een kind in een eigen wereld. Dadelijk gaan we een luchtbed opblazen, met een pompje op stroom. Dat wordt lawaai waarmee we onvermijdelijk en helaas bewust de rust, haar rust, onze rust op de schop nemen. Het is niet anders. Er moet vanavond ook nog comfortabel geslapen kunnen worden. Overigens, ze begint uit zichzelf op te ruimen. Stapt uit haar wereldje.