De scheur

Er zijn onmiddellijk geruchten maar het duurt tot dinsdag 29 april 1986 voordat duidelijk is wat er achter het IJzeren Gordijn – dat toen al zijn beste tijd gehad had – aan de hand was. Ik herinner me die lente en hoe een radioactieve wolk ons wekenlang in haar ban hield. Waar is ze nu, waar gaat ze vandaag naartoe, waar morgen? Groenten uit eigen tuin: begin er niet aan. En al helemaal niet aan spinazie. We hebben dan wel geen groentetuin, maar toch. De sfeer is dreigend. Op zaterdag 26 april is nabij Tsjernobyl reactor 4 van de kerncentrale geploft.

Op donderdag 12 juni 1986 fiets ik mijn trainingsrondje. Het gaat door de Paes, Meterik, Sevenum, Grubbenvorst, Lottum, Broekhuizen, Broekhuizenvorst, Blitterswijck, Wanssum, Geijsteren, Oostrum en eindigt in Venray. Ik fiets alleen, zoals meestal. Het is op de Meerlosebaan tussen Wanssum en Geijsteren dat ik aan Tsjernobyl moet denken en reactor 4 nog een keer ploft. Maar nu in mijn hoofd.

Wat als plotseling de bodem splijt en ik kan niet meer bij L., B. en D. komen? Hoe kom ik over dat ravijn heen? Vanaf dat moment zet ik voor de zekerheid nog maar even stevig aan. Ik zal er eerder zijn dan dat dat ik die scheur niet meer over kan. Eenmaal thuis ligt god zij dank de paniek over de scheur in het landschap al als thema voor een mogelijk ooit nog te schrijven verhaal in mijn mentale doofpot. Dat verhaal is er nooit gekomen maar vandaag ligt het deksel er wel weer even vanaf.

Bezoek

Gisteren was ik bij een oude vriend. Ik had hem al een half jaar niet gezien. Dat was veel langer dan gebruikelijk. Het kwam doordat hij sinds eind vorig jaar na een forse crisis was opgenomen op een gesloten afdeling. Een jaar of vijf, zes geleden kreeg hij de diagnose vasculaire dementie. Ik had hem in die jaren langzaam zien afbrokkelen. Soms maakte het bang, soms deed het pijn, altijd maakte het verdrietig. De ene keer meer dan de andere, maar toch. Ik zag er tegen op hem weer te ontmoeten.

Ik ken de instelling waar hij is opgenomen goed. Ik heb er in de jaren negentig van de vorige eeuw vijf jaar lang over geschreven in het huisorgaan, in brochures en later in een kloek gedenkboek. Ik wist ongeveer wat ik op de gesloten afdeling zou aantreffen. Toen nog bijna altijd eerst en vooral een alle adem benemende walm die afkwam van wat patiënten en medewerkers maar wensten te roken. En nu nog steeds de geduldige, opgewekte hulpverleners met veel sleutels die je door kale gangen leiden. En nog altijd de patiënten, dwalend, in vaak lijdzame verwarring, soms opstandig, steeds dezelfde klanken, mantra’s, medicijnen die hun dempende werk doen.

Ik trof F. in zijn rolstoel op het terras, in het zonnetje. Weer flink wat kilo’s kwijt. Van de bevlogen en erudiete man was op het eerste gezicht nog minder over dan toen ik hem bij mij thuis voor het laatst gezien en gesproken had. Hij liep toen nog. Tijdens de lunch voegde hij zich zo nu en dan aarzelend, kort in het gesprek. Het was najaar, het was lekker weer. We maakten een wandeling in de buurt van ons huis, hij aan de hand van zijn vrouw. Hij herkende de omgeving. We liepen achter hen. Ik voelde de handjes van mijn zoontjes, dertig jaar daarvoor.

De begroeting was als vanouds. Dat viel mee. Dat voelde goed. Maar verder: wat een gruwelijke verwoesting. Enkel nog zoeken en bijna niets meer vinden. Op de tast in een gebied tussen wat hij bedoelde en ik begreep. Of niet begreep. Met standaard zinnetjes uit zijn vroeger enorme verbale arsenaal. Met de lichaamstaal die daarbij ingeslepen was. Het was niet wat je noemde communicatie die hout snijdt. Maar, daar ging het niet om. Niet meer om. Mijn indruk: mijn aanwezigheid was voor hem nog vanzelfsprekend. We kennen elkaar nog. Gelukkig.

Coach

Daarnet liep ik naar de slager. Bijna aangekomen voelde ik aan mijn linker pols iets rommelen. Dat kon alleen mijn horloge zijn. Het heeft een trilfunctie. Even kijken, dacht ik. Ik las het schermpje af: Je bent aan het wandelen buiten. Het lijkt erop dat je met een work out bezig bent. Wil je die niet opslaan? Nou wist ik dat mijn horloge een tamelijke bemoeial is, maar dat het geval mij zó in de gaten houdt, dat wist ik nog niet. Nooit meegemaakt. Vooruit dan maar, dacht ik, als je er zo’n zin in hebt. Je gunt ook je horloge dat het kan doen waar het voor gemaakt is. Of gewoon een verzetje, toch?

Mijn horloge is de laatste maanden een trouwe kameraad gebleken: leest mijn hartslag in rust en in actie, het aantal stappen dat ik zet, de afstand die ik loop of fiets of roei of anderszins afleg, mijn hartritmevariabiliteit, het aantal calorieën dat ik verbrand en nog wat zaken waar ik mij tot voor kort niet om bekommerde maar nu dus wel. Mijn horloge geeft uiteraard ook de tijd aan maar dat is een bijkomstigheid zoals met je smartphone het telefoneren met al het andere meekomt. Oh ja, mijn horloge laat mij ook weten of daar een gesprekje binnenkomt, of een berichtje of een mailtje. En mijn horloge begeleidt mij nauwgezet bij het mindful in- (drie tellen) en uitademen (zes tellen).

Maar goed, mijn horloge kent mij in zijn rol van persoonlijke coach inmiddels zo goed dat als ik mij beweeg zoals net naar de slager toe, dan is dat een inspanning die in de context van mijn bewegingspatroon training mag of misschien wel moet heten. Want van training, daar lust mijn coach pap van. Het liefst noteert mijn coach elke dag dat ik 400 actieve calorieën verbrand, 30 minuten train en elk uur een keer opsta en weer ga zitten. Minimaal twaalf keer per dag. Dat zijn dan aanvaardbare gemiddelden maar het allerliefst ziet mijn coach het dubbele of nog heel veel meer.

Weet je, ik krijg medailles als ik doe wat mijn coach zegt. Althans, als ik dat gedurende een bepaalde periode weet vol te houden, of binnen een periode vaak een prestatie lever. In dat kader: mijn coach laat mij net in de context van mijn bewegingsdoelen weten: Ga zo door. Als net naar de slager toe, dus. Ik voel mij écht beter dan ooit geconnecteerd met mijzelf.

 

Opstel

Opstel

In een grijs verleden was ik leraar Nederlands. Een mooi vak maar ook een uiterst vermoeiend beroep. Ik zal daar verder niet over uitweiden. Ik volsta met het noemen van correctiewerk en dan weet iedereen eigenlijk al genoeg. Ik voeg nog toe: opstellen, samenvattingen, tekstverklaringen. En: zes tot zeven klassen, dertig leerlingen. Ik ben er in 1990 mee gestopt: geheel uitgewoond en rijp voor de sloop.

Niet dat het niet óók inspirerend en leuk was. Er waren schatten van leerlingen en voor en na ook draken. Stof genoeg, ook voor het cabaret dat we met wat leraren in de marge van onze kostbare tijd op de been hielden. Een leerling van HAVO4 leverde ooit een opstel in dat aanleiding was voor de volgende tekst.

Zondag

velen praten erover tegenwoordig. sommigen zeggen nee, anderen ja er tegen. Zondag, een begrip! Iedereen weet wat het is. zelf begin ik met het uitslapen van de kater. Die komt nog van de dorst op zaterdag. Daarna eet ik langs mijn broer aan tafel met een hoofdpijn! Dat smaakt na zo’n kater! Ik denk daarna. Wat zal ik doen? Naar de meid dan maar! Als die de kater maar uit heeft! Bij de meid blijkt alweer wat gaan we doen? Dan maar kaarten met haar vader en haar moeder. Ze vragen blijf je eten maar mijn moeder heeft het al op tafel. dus niet. Dan achterop mijn broer zijn brommer naar de vriend. Mijn vader en moeder gaan naar het lof. Dat moet van de religie. Bij mijn vriend is sport slaat de klok. Daarvoor ga ik breed onderuit. Het mijn favoriet voor televisie te kijken. Daarna babbel ik met de vriend en dan weer naar de meid. Is er iets volgens televisier of zo? Ha, een film is er. Dat is dan fijn bij de meid op de bank. Zeker! Zeker want het geld voor een nieuwe kater er niet aan zit. Ik kan goed bij haar billen. Dat mag niet van haar vader maar die kaart met haar moeder en haar zus en haar vriend. Als het twaalf uur tikt is de film ook voorbij. Ik laat haar billen gaan. Morgen weer naar school. Sommigen zijn het eens anderen tegen. Iedereen moet het zelf maar weten. Zondag is mijn persoonlijke mening.

Ik wens jullie allemaal een voorspoedig en vooral gezond 2019. Met veel mooie zondagen ook.

Schoorsteenveger

Eergisteren kwam de schoorsteenveger. Hij komt altijd rond deze tijd van het jaar en hij komt altijd met zijn tweeën. Dit jaar waren het een lange magere en een korte dikke. Dat is de korte versie. De lange: de een was een lange, sportieve en atletisch gebouwde man met een nogal veertiger jaren retro kapsel die zijn zwarte maar tamelijk chique werkmansoutfit met overal zakjes, riempjes en biesjes met enige zwier droeg, de ander kwam tot ongeveer halverwege de borstkas van zijn kameraad. Hij was gezet, noem het dikkig, noem het behoorlijk zwaar en volumineus en hij bewoog zijn bovenlichaam bij het lopen enigszins van links naar rechts.

Die korte was een ondanks alles energieke man die onmiddellijk het voortouw nam, qua logistiek. Om welk rookkanaal het ging, waar hij dat kon vinden en hoe hij daar kon komen. Of er wellicht nog andere rookkanalen waren die dringend een veegbeurt nodig hadden? Nee, die waren er niet. Nadat het rookkanaal was gelokaliseerd repte hij zich naar het zwarte autootje dat voor het huis geparkeerd stond om even later met een ladder weer achter het huis te verschijnen, op weg naar de schoorsteen en het dak waaruit die tevoorschijn kwam. Nu is die schoorsteen zo geplaatst dat het nauwelijks enige moeite is er van bovenuit een borstel op flexibele steel in te steken. Wat me desondanks verbaasde was dat het uitgerekend de korte dikke was die dus de klussen op ladder en dak moest klaren. Ik zag hem al door daken zakken, er bol en wel vanaf rollen, kortom ik begreep niet zo goed waarom hij en niet de atleet de rol van dakhaas speelde.

Onderwijl was de atleet in huis verdwenen om bij de kachel te waken totdat de pijp zijn veeg zou krijgen. Hij hield een zwarte doek rond de pijp die zich als een soort klamboe rond de kachel plooide. Daar zou geen roet doorheen komen. Na de veeg – ‘Komt ie!’ ‘Oké!’ – vouwde hij de lap zorgvuldig op en begon hij met een stofzuiger het in de kachel gevallen roet op te zuigen en de pijpmond bovenin de kachel zorgvuldig te bewerken. Hij scheen er zelfs nog met een krachtige lamp in. Ondertussen overwoog ik te vragen hoe de twee tot hun rolverdeling waren gekomen maar ik vond dat wat ver gaan. Ik moest dan botweg eigenschappen koppelen aan hun werkzaamheden en ik schuwde het affront dat daar mogelijk mee gepaard zou gaan. Belangrijker was dat het rookkanaal weer een lekkere opfrisbeurt had gehad en dus weer voor een jaar gecertificeerd was.

Toen we met ons drieën achter het huis stonden, schoot me te binnen: ik zou ze vragen of ze ook de goten even wilden schoonmaken. De atleet was bereid even te kijken naar hoe ze dat dan zouden gaan doen. Hij keek naar het dak. ‘Ik zie dat we niet over de nok heen kunnen, zoals vorig jaar. Er liggen nu zonnepanelen. En op het platte dak ligt ijs, daar is het lastig een ladder neerzetten. Dan gaan we onderuit. En dat doe je liefst maar één keer in je leven. Daarna blijf je wel beneden.’ Hij was er snel mee klaar.

Ik dacht: ‘Jij spreekt uit ervaring.’ Vandaar …..

Zingen

Dik 55 jaar geleden stopte ik als sopraan met zingen in het kerkkoor. We woonden in Vught en verhuisden naar Maastricht. Ik dacht dat ze daar niks konden met een stem die op breken stond. Bovendien, er was niet eens een jongenskoor in de jonge parochie waar een grijze, houten barak voor kerk speelde. Een Philips Philicorda trad er op als orgel waarop het hoofd van de school een nogal schamel bezet mannenkoor begeleidde. En het hielp ook niet dat ik ’s avonds in bed naar Radio Luxemburg luisterde. Ik dreef snel weg van de muziek waar het kind in mij zo in thuis was geweest. Bij dat machtige orgel in die galmende bakstenen kerk. Ik heb lang getwijfeld – en had ook nog zoveel anders te doen – maar ben toch weer lid geworden van een koor. En dan denk je dat je dat wel even doet maar het valt niet mee. Een stem gaat er met de jaren niet op vooruit, noten lezen leer je dan misschien niet af maar de snelheid is weg en teksten zijn verdwenen in de coulissen van de tijd. En wat nog het meest telt, het onbevangen kind dat zaken gemakkelijk oppikt, is een wat aarzelende oude man geworden.

The Old Man And The Gun

We liepen naar de bioscoop. Het was zondagmorgen. Het voelde als een mooi moment. Een kat kwam om de hoek van de loodsen en trok een sprintje naar de rand van het water. De eenden vlogen op. De zon scheen en de mensen trokken vanaf het parkeerterrein de nog wat slaperige stad in. Vanuit het westen kwamen de eerste wolken aandrijven op een wat trage, kille wind. De dag moest zichzelf nog leren kennen. Het was 11 november 2018, de wind zou aanwakkeren en het zou gaan regenen.

Toen we weer buiten kwamen rolde het vrolijke geweld van Carnaval vanaf het Vrijthof over de Markt en de Boschstraat tot bij het Bassin. Het regende maar we werden nauwelijks nat. Het was een regen van niks. De kat was weg, net als de eenden. De film ijlde nog wat na in het hoofd. Het was een heel verdienstelijk niemendalletje met een acteur en een actrice die zich met hun charme de houdbaarheidsdatum nog steeds van het lijf wisten te houden. Iets met subtiele bewegingen met ogen en kleine spiertjes daar omheen.

Robert Redford was de hele film lang de jongen die hij altijd al was. De jongen die je een fanta gunt. En wat had die Sissy Spacek nog altijd een heerlijk wipneusje. Ze pasten perfect in de dag zoals die tot dan toe was. Thuis haalden we op TV de herdenking van de wapenstilstand van de Grote Oorlog in 1918 in. Met ons hoofd bij die jonge jongens die vrolijk de oorlog ingingen met geweren en die we een heel leven gegund hadden.

De muis

De muis

Misschien zijn we in het gezelschap van nog een muis, of twee of drie, maar die hebben zich dan nog niet aan ons bekend gemaakt. Die andere muis, overigens, hádden we want een muizenval is snel gekocht. Ik ging daarvoor naar de Boerenbond in het dorp next door. Eigenlijk was ik van plan dat op maandag te doen maar ik ging nu toch maar op zaterdag, én met enige spoed. Ik had – getriggerd door een vage beweging in een ooghoek – de muis net ontspannen speurend langs de plint van de woonkamer zien schuifelen en vond het beestje nu toch wel erg brutaal worden.

Met een slaperig hoofd had ik de muis voor het eerst gezien enkele dagen eerder, op een ochtend in de keuken. Hij zat doodstil maar alert en heel schattig – zoals muizen dat kunnen, met dat spitse snuitje en die voorpootjes – tegen de plint onder een keukenkastje en schoot weg op het moment dat ik met een opgerolde krant in de hand in actie kwam: achter een kastje, uit het zicht. Ik dacht dat we binnen enkele dagen maar een muizenval moesten kopen. Wie maakt zich druk om een schattige muis? Ik niet. In ons schone huis is voor een muis schraalhans keukenmeester. Binnen enkele weken zou de hongerdood genadeloos toeslaan.

Terug naar de zaterdag. Vanaf de plint scharrelde de muis op zijn gemak – hij maakte nog een klein, vertederend hupje – tot onder de kast met de audio. Ik moet zeggen, de wetenschap van een muis onder de kast maakt onrustiger dan de grootte van het diertje op het eerste gezicht aannemelijk maakt. Ik zat de krant te lezen en kon het niet laten om de vier regels – smalle kolom – even op te kijken om te zien of de muis alweer op pad was naar een andere plek waar hij iets te happen vermoedde. Dat maakte het bezit van een muizenval nog urgenter. Ik stond op.

Lang verhaal kort, als gezegd: die muis is nu dus dood. Hij heeft de zondag niet meer gehaald. Bij de Boerenbond vroeg de verkoper vriendelijk of ik het zou redden ‘met een ouderwetse muizenval, zo’n houten’. Nou had ik bij het spannen van zo’n geval wel eens een vinger meer dan nodig pijn gedaan maar ‘Ik dacht van wel’. Toch, hij opperde dat ik eens ‘een meer innovatieve’ moest proberen. Makkelijker te spannen en mét een lokstof. ‘Niet veel duurder.’

De val bleek een lethal weapon. Volgende keer ga ik voor een muisvriendelijke val.

Regen

Regen

Ooit liepen L. en ik het Twentepad. En we liepen het Krijtlandpad. Het waren prachtige tochten maar het regende. En niet zo zuinig. Gordijnen van water. Als extraatje bood het Twentepad ijskoude natte sneeuw en het Krijtlandpad kwam met zompige löss die zwaar aan de schoenen plakte. Daar moest ik gisteren ook aan denken. Vanwege de regen.

Bij ons in het dorp viel het gisteren trouwens nog mee want het waren van die buitjes waar je ook als mooiweermens niet voor binnen blijft. Nee, dan in Parijs. Daar had de Grote Regisseur besloten in stijl uit te pakken met zijn hemelwater. Want 100 jaar wapenstilstand WO1. De natte loopgraven van Wereldoorlog I kwamen daarmee een stukje dichterbij. Een heel klein stukje maar, hoor, want aan IJzer en Somme had de Grote Regisseur het alledaagse handwerk aan de mens uitbesteed. Dan werden sommige dingen grondiger gedaan.

De Volkskrant schrijft vandaag: ‘Zondag was het honderd jaar geleden dat Polen het juk van diverse imperia van zich afschudde (…).’ Ik wist het niet. Of niet meer. Ik ben nog van de generatie die zogenaamd degelijk onderwijs in de geschiedenis kreeg. Ongebruikte kennis is vluchtig. Gelukkig is er kennis die inmiddels de status van herinnering heeft bereikt. Zo bezochten L. en ik Ieper, Diksmuide, de Westhoek, talloze kerkhoven daar, ook het Duitse in Langemark, monumenten. Het regende er in gepaste hoeveelheden.

Lezen over Wereldoorlog 1 én over Wereldoorlog 2 én over de tijd die aan WO 2 voorafging én over het Interbellum leverde veel kennis op. Maar ze werd pas echt wat als de blote feiten de waarneming voorbij waren en aan mijn verbeelding konden raken. Verhaal en herinnering werden.

As tears go by

Vanochtend las ik de lovende recensie over de nieuwe cd Negative Capability van Marianne Faithfull in de Volkskrant. Er staan enkele huiveringwekkend mooie nummers op, begrijp ik. Nog niet zo lang geleden – zeg maar vanochtend – dacht ik dan: die ga ik kopen. NU! Maar het is een paar uur later en de wereld ziet er anders uit.

Faithfull zingt over ‘Ouder worden, vergankelijkheid, de dood en hoe met dit alles om te gaan.’ Ga ik gelukkiger worden van die cd? Ooit las ik namelijk de autobiografie van Marianne; op het Griekse eiland Zakynthos. Die combinatie was de hel, staat me bij. Treurnis troef. En ik heb ook al genoeg te doen met mijn eigen 71-jarige gedachten over vergankelijkheid en zo.

Het Magazine van dezelfde krant besteedt aandacht aan de 21-jarige man. Of jongen? Grijs gebied. De 21-jarige met een piemel, zeg maar. En 21? Ik vond het een magische leeftijd. Niet vanwege dat man worden maar omdat ik dan eindelijk mocht stemmen. Wat ook niet hielp je belangrijk te voelen.

Toch, nieuwsgierigheid, uitkijken naar iets, het heeft altijd wel iets. Op zich, als stukje romantiek naar jezelf toe. Ook al weet je dat betrekkelijkheid, vergankelijkheid je deel is. Wat helpt: ik zit nu niet en waarschijnlijk nooit meer op een plastic stoeltje op de krappe loggia van een kaal appartementje op Zakynthos. Ik denk dat ik die cd maar aan Sinterklaas vraag. Die weet nooit wat hij mij moet geven. En ik kan nog wel even wachten, As Tears Go By.