Twee kippen uit Vredepeel zaten
Over wie er zou koken te praten.
Totdat er een zei:
‘Ik leg wel een ei
En zorg jij dan nog voor tomaten?’
Paul schrijft hier stukjes
Twee kippen uit Vredepeel zaten
Over wie er zou koken te praten.
Totdat er een zei:
‘Ik leg wel een ei
En zorg jij dan nog voor tomaten?’
Gisteren zag ik op televee de documentaire Dorp Zonder School over de strijd van ouders voor het behoud van basisschool De Driehoek voor Griendtsveen. Dat dorp ligt in De Peel, aan de rand van het gebied waar vroeger turf gestoken werd. Er loopt een drukke spoorlijn langs. Ooit was er een stopplaats maar tegenwoordig neemt geen enkele trein de moeite er halt te houden. Griendtsveen is van geen belang voor de wereld. Het maakt niet veel uit of je vanuit Ysselsteyn, Deurne, Helenaveen of de Middenpeelweg naar Griendtsveen rijdt, het is altijd verder weg dan je zou denken. Griendtsveen is een uithoek maar het is wel een van de allermooiste uithoeken van Nederland. Doorgaans willen mensen niet in uithoeken dood gevonden worden, nou, in deze, ik wel. Bij wijze van. Griendtsveen is een klassieke idylle. En het is een oersterke gemeenschap, bleek in de documentaire. Ze slaagde erin haar veel te kleine school voor het dorp te behouden. Tegen de tijdgeest en alle logica, rationalisering en efficiencydenken in. Het is een tegendraads denken waar ik wel van houd omdat het niet stopt bij beweren dat iets niet deugt en anders moet maar daarvan de praktische gevolgen aanvaart en aan het werk gaat, met oplossingen komt en die realiseert. Tegelijkertijd, ik ben ooit verliefd geworden op Griendtsveen, op de huizen, het landschap, het water, de bomen, het immense groen onder een warme zon, vooral fietsend, dus ik gun dit Griendtsveen zo ontzettend. Plus, ik was onder de indruk van die leraar die met die kinderen deed wat je als leraar moet doen: de wereld verkennen, om te beginnen met je eigen omgeving, de wereld om de hoek. En dan kwam ook nog eens Jack Poels met Terug Naar Griendtsveen door de luidsprekers. Ik vond die documentaire in alle opzichten een feestje.
Een futloze Wanssumse wekker
Zocht in Meerlo een snoer en een stekker.
‘Die roestige veer,
Die wil écht niet meer.
Krijg ik stroom, dán loop ik weer lekker.
Midden op het pad scharrelde een duif rond op zoek naar iets eetbaars. Zo nu en dan pikte hij wat op en zo te zien slikte hij dat dan ook door. Op een gegeven moment stuitte hij op een eikel. Die was nog heel groen, dus nog maar pas gevallen uit een van de eiken langs het pad die dat nog enige statuur gaven. De duif stortte zich met grote overgave op de groene vrucht. Ik weet niet wat duiven op zoek naar voedsel met eikels plegen te doen, deze duif pikte er verwoed op in. De eikel liet dat niet over zijn kant gaan en sprong bij elke stoot van de snavel weg als een biljartbal na een wat slordige piqué. Als de duif al smakelijk voedsel vermoedde onder de nog verse en ongetwijfeld taaie schil van de eikel dan had hij er vooralsnog niet echt een idee van hoe dat smikkelbaar te maken. Dat lijkt me trouwens sowieso een eigenschap van duiven: dat ze grote waarde hechten aan het halsstarrig met behulp van maar-wat-doen-en-zien-wat-er-gebeurt werken aan de doelen in hun leven. Ook de meest vitale. Duiven leven vooral met vage noties, is mijn stellige indruk. Er zijn mensen die duiven heel lief vinden, juist omdat ze zo onnozel doen. Of noem het aandoenlijk. Omdat je aan ze kunt zien dat ze op een bepaalde manier hun best doen en er maar er niet in slagen recht op hun doel af te gaan. Dat het ze almaar niet lukt het beste uit zichzelf naar boven te halen. Duiven zijn naar mijn idee bijna altijd in beweging, op zoek naar voedsel of een andere duif om het mee te doen. Als ze op de nok van een dak of op op een tak zitten zijn ze vooral bezig met roekoe-en of in slaap vallen. Zelden zie je een duif zo zitten dat je denkt dat die aan een wereldbeeld zit te werken. Ik niet, althans. Ik hoor het graag als ik het fout heb. Ik heb vanochtend niet afgewacht of het iets werd tussen die duif en die eikel. Vanavond op internet heb ik nog even gekeken wat duiven met eikels plegen te willen. Op de website van de Nederlandse jagersvereniging lees ik: Ze eten zaden, graan, scheuten, bladeren, eikels en allerlei bessen. Ze kunnen op land- en tuinbouwgewassen grote schade aanrichten. Uit die tweede zin valt af te leiden wie er in elk geval ook een blij gevoel van duiven krijgen.
In Smakt ging een merel bankieren
op basis van dierenmanieren.
Hij is niet gesteld
op goud of op geld
maar hecht wel veel waarde aan pieren.
De ene drempel is de andere niet. Ik bedoel die bulten in de wegen die automobilisten tot het matigen van snelheid manen of dwingen. Er is namelijk van alles tussen een regelrechte aanslag op je vering en schokbrekers en een kittig maar toch zacht opkontje. Bij nadering is de verrassing wat het wordt het grootst als je de omgeving niet kent, ken je die wel dan raak je gewend aan de intensiteit van de opwaarts-voorwaartse beweging en weet je wat je moet doen om de hobbel min of meer comfortabel te nemen. Dus, toen ik vanochtend Geysteren binnenreed stond ik bijna stil omdat daar de bebouwdekomdrempel nogal fors is uitgevallen. Vlak achter de drempel liet een mevrouw haar hond uit. Ze liep langzaam, de hond scharrelde wat door de berm, op zoek naar lekkere geurtjes, leek me. Ze zwaaide naar me, ik zwaaide terug. Ik vroeg me af of ze wist wie ik was of dat ze in Geysteren naar alle automobilisten zwaaien. Ik kende haar niet, of herkende haar niet, dat kon ook, en besloot haar gewoon aardig te vinden. De afgelopen dagen, tijdens Schijt aan de Grens, was ik al voortdurend mensen tegengekomen, waarvan ik er een aantal jaren geleden al aardig vond en nu nog steeds aardig vind. Het waren vooral ook oud-leerlingen met wie ik mooie herinneringen deel. Die stammen uit de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw. De leerlingen uit de eerste jaren zijn ook al gepensioneerd, die uit latere jaren hebben opgroeiende kinderen en andere verantwoordelijkheden. Druk, druk, dus. Sommigen zwaaiden van een afstandje, anderen ontmoet ik binnenkort bij koffie of borrel. Ik denk dat we nauwelijks hobbels te nemen hebben.
Onderstaande column las ik vanochtend voor op Omroep Venray in de rubriek Even Stilstaan.
Jarenlang hebben El en ik op aftandse brommertjes door Nijmegen gereden. Of we liepen naar waar we moesten zijn. Eerst was er een grijze Mobylette en daarna een groene Vespa Ciao. Daarna volgde – als laatste in het rijtje – nog een zwarte Solex, ook wel bekend als rijwiel met hulpmotor. Wilde je ermee rijden dan moest je met een snelle en trefzekere beweging een na het starten zacht pruttelend motortje met een hendel uit een grendel aan de stuurstang vrij maken. Dat zakte dan naar beneden, waarna een gretig draaiend, gruizig wieltje onder het motortje stevig grip kreeg op de voorband en de Solex zich soepel in beweging zette. Dat was althans de bedoeling. Ónze Solex echter zette zich na die procedure, terwijl je gas gaf, met een uiterste inspanning onder een ziedend brommen én onder het uitbraken van blauw walmende rookgassen, in beweging. Hoopten we. Het was namelijk altijd de vraag of het gasgeven enig effect zou hebben want voorband en motorwieltje waren nauwelijks nog stroef, eerder glad en die glad-op-glad-combinatie gaf bijna altijd net te weinig frictie om behalve het brommertje zelf ook nog het gewicht van de berijder en een eventuele passagier mee te nemen. Zeker als het motortje ook nog olie lekte. Het was noodzakelijk eerst bij het wegrijden een ondersteunende loopfietsbeweging te maken en daarna tijdens de rit mee te trappen. Geloof me, we reden voor gek. Op enig moment gaf het ding definitief de geest. Het belandde in de voortuin van het studentenhuis waar we toen woonden, rustend tegen een collegiaal mee bladderend en roestend tuinhek om zich vervolgens in de loop der jaren door de belendende ligusterheg van de buren uit het zicht te laten groeien. Maar dat terzijde. Gelukkig waren we op dit moment van totale ineenstorting van de Solex voorbereid. We hadden wat geld gespaard én we hadden al even daarvoor besloten wat gezonder te gaan leven. We waren tot de conclusie gekomen dat lopen weliswaar gezond was en dat gebruik van het openbaar vervoer niet iets was om je voor te schamen, maar noch lopen, noch OV zou ons altijd brengen waar we moesten zijn. We hadden in en rond de stad absoluut fietsen nodig. En dan niet zomaar fietsen maar sportfietsen. Met derailleur en sportstuur want dat paste beter bij het gezonder voor de dag komen dan een koppeltje fietsen van bijvoorbeeld het oerdegelijke Fongers. We hadden onze ogen laten vallen op fietsen van het Franse merk Motobécane. We hadden toen geen idee dat dat paste in de traditie van onze brommers. Immers, de fietsen van Motobécane kwamen uit dezelfde fabrieken als onze Mobylette en Solex.
Goed, El en ik zouden dus meer gaan fietsen om daar fitter van te worden. In elk geval fitter dan de stugge en wat kortademige rokers die we toen waren. Tegelijkertijd wilden we van samen fietsen iets leuks maken terwijl we ook nog eens ergens kwam. Dat we voor de lol van A naar B zouden fietsen, zonder dat dat al te veel inspanning zou kosten. We zouden zittend op onze sportzadels, met de handen comfortabel rustend op onze sportsturen, ontspannen peddelend rondkijken en onze ogen laven aan aantrekkelijke landschappen waarin zich met enige regelmaat een in lommerrijk bos verscholen uitspanning aan ons presenteerde en waar we ons met een wijntje en een sigaretje op een volgende etappe van onze fietstocht zouden voorbereiden. Je voelt het aankomen: er zat een grote spanning tussen onze verwachtingen van het voor de lol samen fietsen van A naar B en de door ons gevoelde noodzaak door inspanning fitter te worden. We deden natuurlijk ook maar wat. Wisten wij veel. En eigenlijk hoefden we onszelf dat niet eens te verwijten. Immers, in de vroege jaren zeventig van de vorige eeuw wist zo goed als niemand hoe dat moest, effectief fitter worden. Er leefde in de brede lagen van de bevolking slechts een vage notie dat aan sport doen kon helpen maar tegelijkertijd kende elke sport zoiets als een derde helft die zich afspeelde in rokerige kantines met een tapvergunning.
Nauwelijks gewend aan ons nieuwe normaal dat fietsen heette, besloten we voor de lol in één dag van Nijmegen naar Kasen, bij Maastricht te fietsen. Met een snelheid van gemiddeld twintig kilometer per uur moest dat in zes, zeven uur wel gepiept zijn. We vertrokken rond zeven uur uit Nijmegen. Er hing nog een frisse nevel over de bedauwde landerijen. We staken bij Cuijk de Maas over. Voor Westerbeek hadden we onze eerste ruzies al achter de kiezen. Ik reed voorop en steeds te snel. El had gelijk, dat was ook zo, maar het ging vanzelf, helaas. Sorry. Sorry. De route liep onder andere door Ysselsteyn en vandaar naar Griendtsveen en verder Helenaveen. Toen we in Ysselsteyn de Timmermansweg opdraaiden hadden we de laatste ruzie al fietsend net weer bijgelegd. Maar, het was een wankel evenwicht. Dat werd wreed verstoord toen aan het einde van de Timmermansweg het asfalt ophield en naar rechts overging in de toen nog onverharde en door landbouwverkeer rul gereden IJsselsteijnseweg waar fietsen niet mogelijk was. Daar werd het fietsen dat al niet meeviel vooral zwaar lopend ploeteren. El: Je hebt deze route wel heel erg slecht gepland! Ik heb nooit nagemeten om hoeveel meters het precies ging maar ze waren er stuk voor stuk een teveel. Het waren meters die op dat moment meer van ons vroegen dan we hadden, zowel fysiek als mentaal. Het mooiste stukje Nederland, tussen Griendtsveen en Helenaveen hebben we totaal uitgewoond afgelegd.
Over de rest van de tocht zal ik kort zijn. We hebben Kasen gehaald. En we zijn een week later ook weer teruggefietst. Zestien jaar later zijn we gestopt met roken. We zijn nog altijd bij elkaar. Samen fietsen doen we nog altijd te weinig.
Vandaag met stukjes en gedichten opgetreden bij festival Schijt aan de Grens, in Venray. Ik had niet echt hoge verwachtingen maar ben uiteindelijk wel tevreden. We zaten in een uithoek van het terrein en zo nu en dan was het geluid van de bands echt ver over de top. Daar konden wij met ons geluidssetje niet overheen. En er waren nog wel wat dingetjes die beter konden en waarmee we makkelijker publiek hadden kunnen trekken en vasthouden. Hoe dan ook, we kregen positieve reacties en kregen ook het idee dat er voldoende publiek is voor het luisteren naar creatief tekstwerk. Voor gedichten, columns en zeer-korte-verhalen (zkv). Morgen weer.
Het is feest vandaag want ik ben jarig. Toen ik jong was had ik daar erg veel plezier in, en dan vooral ook in jarig worden. Weken van tevoren woekerde tussen mijn oren een groot verlangen. Naar de aandacht, de cadeautjes, de taart en de limonade. De fijnste verjaardagen waren die waarop uit alle hoeken van het land opa’s, oma’s, ooms, tantes, neefjes en nichtjes aan kwamen waaien en ik het nieuwste boek van Pim Pandoer kreeg. Het was de tijd waarin behalve Pim ook Karl May en vooral Arendsoog naar de gunst van jonge jongens dongen. Maar, ik had niks met die personages en met wat ze deden. Geen idee waarom niet. Later kreeg ik een voorkeur voor de boekjes – Prisma pockets voor de jeugd – over Biggles. Maar, ik wil het nu niet over boeken hebben. Wat verjaardagen betreft, ergens onderweg in de cadans van de jaren is de focus op aandacht, cadeautjes, taart en limonade verschoven naar luide muziek, overvloedig drank en pinda’s en bijna onverstaanbare conversatie over het gebrek aan welvaren in de wereld in het algemeen en het onderwijs in het bijzonder en wat daar aan te doen. Ik wist eigenlijk nooit zo goed wat daar feest aan was. En al helemaal niet de dag erna. Nu ben ik op het punt dat ik wil dat jarig zijn synoniem is met oude, trouwe vrienden en vriendinnen, met wie ik in persoon en beroep veel lief en leed heb mogen delen, weer eens goed in de ogen te kunnen kijken. Dus zaten we aan het einde van de middag aan tafel voor thee, koffie, chocola, een drankje en een hapje. En het was goed.
Ik schreef in 2010 een stukje over de haiku, naar aanleiding van een droom. Komende zaterdag en zondag besteden tijdens Schijt aan de Grens collega-schrijvers Piet Bögels en Jean Thijssen in Overloon en Venray aandacht aan de haiku, een versvorm met oorsprong in Japan. Dot stukje is een voorschot daarop.
Ik kan er maar niet vrolijk van worden, van het weer. Ik lijd aan een acuut tekort aan natuurlijk licht. Ik moet het dus echt even van mijn eigen innerlijke zonnigheid hebben. En die is nou ook weer niet altijd aanspreekbaar en onuitputtelijk. Neemt niet weg dat ik mijn uiterste best doe voor mijzelf en voor mijn omgeving het zonnetje in huis te zijn.
En juist nu realiseer ik me dat ik vannacht wakker wordend dacht: Over hun ijzig stille zwijgen ligt het doodskleed van de onmacht. Ook al niet om vrolijk van te worden. Wel heel blij, want het is prachtige poëzie. En al bijna voldoende als compleet gedicht want met zo’n zin is alles wel weer even gezegd. Ik kan wel proberen haar uit te bouwen tot een mooi kwatrijn of zelfs tot een sonnet met kans op wending naar iets moois zoals het in rook opgaan van dat doodskleed, maar zo voelt ie niet, deze zin.
Ze heeft meer de statuur van een haiku. Maar nog niet de structuur – regel 1 vijf, regel 2 zeven en regel 3 vijf lettergrepen – en de ritmiek – op één ademtocht uit te spreken. En evenmin inhoudelijk – een waarneming met tegenstelling, liefst aan de natuur of van een stemming – plus nog heel beknopt geformuleerd. Er is wellicht werk aan de winkel.
Eerst maar eens even dat met die lettergrepen. Dan krijgen we
Over hun ijzig
stille zwijgen ligt het doods
kleed van de onmacht
En dat kan, al is dat opdelen van doodskleed wel erg op het randje, met name omdat daardoor het uitspreken van de haiku op één ademtocht in gevaar komt. Bij zo’n verspringing van regels binnen één woord (enjambement) bak je toch het risico van een klein inhouden, een kleine hapering in de ademtocht in. Maar, al met al zit het zo met de structuur en de ritmiek van op die ene ademtocht wel goed. Ik vind in elk geval dat het kan.
Maar dan hebben we die natuur, stemming en tegenstelling nog. En zelf heb ik nog als pijnpunt dat ik me afvraag of een haiku niet iets plezieriger van inhoud zou moeten zijn. Speurend op internet zie ik wel een tendens in die richting. Geen moord en doodslag in haiku’s, geen tranendal. Eerder ochtenddauw en zonnestralen en zon die lacht en blauwe hemel, heel groen gras en koetjes tussen boterbloemen zachtjes soms heel klagelijk loeiend. Maar, ik vind ook dat een haiku daar maar tegen moet kunnen. Tegen een beetje minder prettige emotie. Misschien moet de haiku maar eens volwassen worden. Deze in elk geval wel.
En nee, ik vergeet die natuur en stemming en tegenstelling niet. Natuur hoeft niet per se. Het mag ook stemming zijn. Het is of/of, begrijp ik uit informatie op het internet. En in mijn versregel zit stemming genoeg, zou ik zeggen. En wat die tegenstelling betreft. Daar is wel een oplossing voor. Tegenover het ijzig stille zwijgen kan in dit verband natuurlijk ook goed woede staan. Zo op het eerste gezicht. Woede roept de gedachte aan dynamiek en lawaai op, terwijl ijzig stil zwijgen nogal het beeld van onbeweeglijkheid oproept. Dan wordt het
Over hun ijzig
stille zwijgen ligt het doods-
kleed van de woede
Helaas vind ik dat niet zo mooi. Ik houd meer van die onmacht. Die is nog radelozer. Onmacht is de woede al voorbij en zoiets wilde mijn hoofd in dit verband ook, geloof ik. De woede gaat al schuil onder dat ijzig stille zwijgen en is al gepasseerd omdat die ook nergens toe leidt, ook niet meer werkt als katalysator in een gecompliceerd geraakte relatie. En dan rest nog slechts de onmacht. Dat met die tegenstelling, dat dan dus maar gewoon niet. We houden het dus op
Over hun ijzig
stille zwijgen ligt het doods
kleed van de onmacht
En dan dus zonder dat afbreekstreepje in doodskleed. Nergens voor nodig; alleen maar overbodige vorm. De lezer snapt dat wel. Of heb je liever dat het ligt doods het kleed van de onmacht wordt?. Nee, dat wil je niet. Hoop ik.
Zag je trouwens halverwege dit stukje koetjes tussen boterbloemen zachtjes soms heel klagelijk loeiend voorbij komen? Waar doet dat je aan denken? Zet dat eens even goed neer. Dus
koetjes tussen bo-
terbloemen zachtjes soms heel
klagelijk loeiend
Haiku!
Meerssen – woensdag 10 februari 2010