Al een tijdje vraag ik me af waarom we tegenwoordig dingen doen waar we ons als jong mens nog niet toe lieten verleiden al kregen we ruim geld toe. De mensen die dat wel deden, daar wilden we niet bij horen. Denk aan je met een Petit Train met (bijna altijd drie) open wagonnetjes door een historische binnenstad laten rijden. Aan met een lift naar de transen van een vestingmuur van brokkige stenen met een lange geschiedenis opstijgen en van het unieke uitzicht genieten. Aan een tochtje met een boot over grachten of een rivier. Er zijn altijd mensen die naar jou zwaaien en je moet dan terugzwaaien want alle andere mensen in die Petit Train, op die transen en in die boot zwaaien terug. Meedoen met de meute. Nou, zo ver zijn wij dan gelukkig niet. En komen wij ook niet. Er is een grens. Maar goed, vandaag die boot dus. We boekten een tochtje – une croisière – op de Lot bij Cahors. Kom niet aan Cahors, dat is een stad, die is zo Frans als je van Franse stadjes mag verwachten. Vooral ook omdat je er op Tweede Pinksterdag zo rond een uur of vijf nog een baguette kunt kopen. Verder: nauwe straatjes, kapelletjes, kerken en torens uit de middeleeuwen, een rivier(tje), een monument voor de gevallenen in La Grande Guerre, een stadhuis met aan de gevel veel trio’s van Franse vlaggen, auto’s die zijn geparkeerd waar parkeren niet mogelijk is, iets met wijn verbouwen, persen, rijpen, verkopen of drinken, een bar tabac en een postkantoor. En waar je maar kijkt restaurants. En makelaarskantoren die voor exorbitante prijzen huizen met Bie&Biepotentie in de aanbieding hebben. Ik overdrijf. Dat van op Tweede Pinksterdag rond een uur of vijf nog een baguette kunnen kopen: dat is niet typisch voor het Franse stadje uit de tijd van voor de 24/7 economie. Evenmin die makelaarskantoren. Ik bedoel dat heerlijke Franse stadje uit de vorige eeuw waar niemand een woord over de grens sprak en rond twaalf uur even uit het openbare leven stapte om daar rond drie uur ‘s middags na enig aandringen pas weer voor open te staan. Plus wat ik eerder schreef. Die boot vanmiddag past in het plaatje van het Franse stadje uit de vorige eeuw. Verreweg de meeste mensen op de boot van toen zijn dood, dat is wel zo’n beetje zeker, wat jongelingen van toen onder de vleugels van pap en mam uitgezonderd. En wij, wij leven nog.
Vallei 3
Eerdere afleveringen verschenen op 24 mei en 2 juni jl.
Zijn eigen gedachten cirkelden vooral rond de vraag hoe nu verder. Hij vond het een beetje raar aan Tiets te vragen hoe zij zich dat voorstelde. Hij had gezegd dat hij nog geen idee had waar hij naartoe wilde. Dat matchte met wat zij zich voorstelde, maar ergens zou er in zijn hoofd een doel moeten opdoemen. Hij zou keuzes moeten maken. Bij elk kruispunt opnieuw, bij elke pijl met een plaatsnaam erop. Nu reden ze grofweg naar het zuidoosten, het kon toch niet zo zijn dat hij opeens koers zette naar het noordwesten. De eerste dertig, veertig kilometer speelde dat nog niet, trouwens. De departementale weg slingerde met flauwe bochten en zachte glooiingen over de vlakte. Hij genoot van de traagheid, het ronken van de oude motor, het geluid van de wind rond de carrosserie waar nog geen windtunnel aan te pas was gekomen. Veronderstelde hij. Herman begon trek te krijgen. Dadelijk even stoppen om wat te eten? Tiets draaide haar hoofd traag in zijn richting. Hij zag aan haar ogen dat ze van ver kwam. Ze ging meer rechtop zitten, zette haar voeten op de vloer en rekte zich uit. Ik heb nog een paar appels, zei ze. We kunnen delen. Ze greep naar de rugzak die ze voor de bank had gezet. Hij was flink uitgevallen maar niet tot het laatste gaatje gevuld; hij stond er wat slapjes bij, hij bood nog ruimte aan meer. Ik heb nog brood, kaas en wat worst. Kunnen we óók delen, zei Herman. Ik wil dadelijk de berm in, kunnen we daar even eten. Achterin de bus heb ik een tafeltje met twee stoeltjes. En ik kan koffie maken. Of thee, het mag ook thee zijn. Of gewoon water. Gekoeld, ijskastje aan boord. Tiets quasi applaudisseerde, Wat een luxe, zei ze. Ze klonk ook alweer wat opgewekter dan nadat hij haar daarnet uit haar gedachten had gehaald. En, weet je al waar je naartoe gaat, vroeg ze. Nou, zei Herman, eigenlijk nog niet. Ik wil wel naar het zuidoosten blijven koersen maar daar wat van afwijken, dat kan ook. Hij zag dat Tiets even nadacht en toen …. Dat lijkt me een goed plan. Het klonk alsof ze al helemaal deel was van zijn wereld. En: Kijk, dat is vast een geschikt plekje, daar zijn al vaker auto’s de berm ingeschoten. Hij kon het niet ontkennen. Herman haalde zijn rechtervoet van het gaspedaal, bracht die naar de rem, ontkoppelde met zijn linker, schakelde een paar versnellingen lager, remde bij, stuurde zijn campertje de parkeerplaats op en parkeerde het in de schaduw van een tanige, uit de kluiten gewassen struikeik. Terwijl ze uitstapten, zag hij hoe op de weg een motorrijder rustig voorbijreed. (Wordt vervolgd)
Tomaten
Zeg Frankrijk, zeg markt, zeg marché. Het is zaterdagmorgen in Figeac en buiten is nog alles nat. En dat wil je niet want zeg je markt, zeg je marché dan zeg je ook zon, zeg maar soleil. Maar vandaag dus even niet. Desondank roept de markt ons. We zijn nog op zoek naar zwarte tomaten en nog wat andere groenten. Die zwarte tomaten krijg je soms, nog niet helemaal zwart maar wel zwemend naar zwart, op je bord in restaurants die eens wat anders willen. Ook hier in Frankrijk, bij uitstek een bakermat van met goede ingrediënten mooi en rijkelijk gevarieerd bereid voedsel, vonden we ze nog niet in de supermarkten. Dus dan maar naar de markt. Maar toen we daar bij toeval toch nog de groentekramen vonden en konden kijken wat die te bieden hadden, was het te laat. Ze lagen al in onze tas. Je moet weten, de markt in Figeac is een rommeltje. Als je denkt dat je alle kramen wel gehad hebt, is er om de hoek toch nog weer wat en om de volgende hoek ook weer. Het houdt maar niet op. Wat wij van Franse markten weten is: Op dat plein, in die twee straten én dat plein maar dat is het dan wel. Niet in Figeac, dus. Houd er maar rekening mee, als je toevallig op een zaterdag in Figeac bent. Goed, we hadden die zwarte tomaten dus al gekocht in een winkeltje met een verse groenten-en-fruituitstalling van jewelste en waar ze in een kistje lagen als tomates d’antan. Het was een winkel van vroeger, un magazin d’antan, we moesten er met krakend papier en rinkelende munt betalen. Maar wel zwarte tomaten, tomates noires.
Rocamadour 2
Rocamadour
We zitten weer onder de lommerboom. De middag is een flink eind op streek en een merel zit ergens in die boom en ik kom er maar niet achter waar. Mijn richtinghoren is niet meer wat het geweest is. Geluiden komen tegenwoordig van ‘ongeveer-daar’. Het levert een poging tot haiku op.
merel in de boom
je zingen is te horen *
jij laat je niet zien
We reden vandaag naar Rocamadour. Het ligt tegen een steile rotswand geplakt terwijl aan de architectuur van veel gebouwen toch grote zorg is besteed. Ik bedoel, het is allemaal geen houtje-touwtje knip-en-plakwerk, zoals bij veel andere dorpjes die tegen rotswanden zijn gebouwd. Het is van oudsher een veel bezocht bedevaartsoord en het ligt op een van de routes naar Santiago de Compostella, dat zal ook meegespeeld hebben er iets bijzonders van te maken. Kortom, het is een schilderachtige plaats die ook nog eens omgeven is door prachtige natuur met een grote biodiversiteit. We probeerden ergens in het dal tegen het plaatsje aan een parkeerplek te vinden maar dat was niet mogelijk. We hebben ons nu voorgenomen dat we dat ook nooit meer gaan proberen. Niet bij Rocamadour en ook niet bij Saint Tropez, bijvoorbeeld. Er zijn plaatsen waar op elk moment van de dag, het hele jaar door iedereen tegelijk naartoe wil. Je kent zelf ook wel een paar van die plekken. Ik noem nog Scheveningen. Nooit meer naartoe willen. We zijn wat het visiteren van Rocamadour betreft blijven steken boven op het plateau. Daar hadden we een fantastisch uitzicht op het dorp.
Paarden
Cabaretier 1 – Helemaal geen zin vandaag, ik, deze jongen / zucht
Cabaretier 2 – Slecht geslapen? / klinkt erg uitgeslapen
Cabaretier 1 – Nee, niet dat ik weet, veel gedroomd, dat wel / zucht nog eens. / Moe ook
Cabaretier 2 – Dromen, ja, dromen, dat kan je ook behoorlijk kapot maken / opgewekt
Cab 1 – Ja, maar geen zin, da’s niks voor mij / optie: hele diepe zucht.
Cab 2 – Als je maar weet dat zuchten, (ook heel diep,) echt niet helpt, tegen geen zin / vief
Cab 1 – Weet ik, weet ik / slikt op laatste moment een (diepe) zucht in
Cab 2 – En al helemaal niet als we weer een act in de grondverf moeten zetten / motiverend
C 1 – Je wrijft het er maar in, mag hoor, een nieuwe act, dus / half bewerend, half vragend
C 2 – Precies, had je al iets bedacht, als Denkanstoss, da’s Duits / quasi smekend
C 1 – Geen zin, weet je nog, en nee ook niet gisteren al, vóór geen zin / verontschuldigend
C 2 – Maar gelukkig heb je nogal gedroomd ….. Dat ging nog ergens over? / vragend
C1 – Paarden, dat ging over paarden, sprekende paarden, in een weitje / opeens niet moe
C2 – Sprekende paarden, in een weitje, en waar hadden ze het over? / dringt aan
C1 – Nou, ik geloofde het zelf ook niet, over een voorkeursluchthaven / zelf verbaasd
C2 – Voorkeursluchthaven, voorkeurs ….. voorkeurswát? / super de super verbaasd
1 – Ja, ik dacht ook: je droomt, maar echt, de schimmel zei het …… / serieus
2 – Dat ook nog, je droomde een schimmel? / lacht hard
1 – Én een Vlaams boerenpaard voor de vette klei, ik zweer het / serieus, twee vingers
2 – En met zo’n halsgeval met pluimen en bellen, toch niet ook? / lacht weer hard
1 – Nee, dat niet. Maar zegt die schimmel: ik vlieg het liefst via MAA / serieus
2 – MAA? / totaal in de modus WAAR GAAT DIT OVER?
1 – Dat vroeg ik ook aan die schimmel: MAA? Maar die keek me aan of ik gek was / serieus
2 – Dus, ……….. en nu? / vragend
1 – Nou, het toeval wil dat ik vanochtend in De Limburger, dat is een krant, las dat Maastricht Aachen Airport de voorkeursluchthaven van paarden wordt, en eigenlijk al is. En nu vraag ik me af, kunnen we hier iets mee, beetje verder uitwerken, wat denk je? / aarzelend
2 – Wat denk je zelf? Of heb je geen zin? / enthousiast
Treffen
Ze zijn allebei al jaren dood maar hier in Ef in Ef komen ze dagelijks wel even voorbij. Jee kwam in ons leven na een scheiding. En hij bracht Aa mee, zijn liefde voor de rest van zijn leven. El en ik woonden in een voor ons tweeën ruim bemeten en nog niet zo lang geleden gebouwd huis in Vee nadat we in En in een krot met het etiket zo goed als onbewoonbaar hadden gewoond. Het lekte en het tochtte als een malle maar we hadden een dak boven het hoofd. Iets met arme studenten. Iets met woningnood. Ook toen. Het was van een huisjesmelker annex koppelbaas die het raampje van de voordeur van zijn huis van stevig traliewerk had voorzien. We hadden de laatste maanden dat we er woonden geen huur meer betaald. Omdat het pandje lekte en tochtte. We hadden het helemaal gehad met die eikel. Ik was al een paar keer bij hem aan de deur geweest om hem even stevig aan te spreken op zijn achteloze omgang met de rechten van zijn huurders, met El en mij dus. Genoeg was genoeg, vonden we. Ons geduld was niet voor eeuwig. We wilden per meteen een dakdekker zien. Geen enkele keer werd er opengedaan. De man was ongetwijfeld gewend aan lieden die wat over hem te klagen hadden. Koppelbazen en huisjesmelkers waren in die tijd, begin jaren zeventig, prototypisch voor een soort die de mazen in de financiële wetgeving kende en daar gretig gebruik van maakte. Met alle ongenoegen van dien voor wie zich wel een beetje wilde gedragen. Maar dat lag allemaal achter ons toen Jee zich totaal ontredderd bij ons aandiende met de vraag een van onze kamers te mogen betrekken. Dat kon, vonden we. Hoe konden we het überhaupt weigeren na zelf jarenlang te hebben moeten zoeken en smeken om aan woonruimte te komen. Maar, Jee was ook nog eens erg aardig, zijn referenties waren primadelux en het was ook nog maar tijdelijk. Dat speelde zich allemaal af in 1974. Toen we in 1975 met ons campertje Frankrijk introkken hadden we afgesproken dat we Jee en Aa zouden ontmoeten op de camping in Ef. Daar zou de Tour de France passeren, althans in de buurt van Ef. Het waren mooie, zonnige dagen. We zagen in de loop van een zomerse ochtend voor het eerst van ons leven het peloton voorbij slenterfietsen, de mannen nog moe van de vorige dag en krachten sparend voor later die dag. Nu regent het in Ef in Ef en het houdt nog even niet op én de camping is gesloten. Ook dat nog. Ergens tijdens de komende dagen treffen we hier vriend Gee en zijn Wee, maar dat is een ander verhaal.
Eieren
We moesten eieren hebben. Eieren zijn nooit ver weg, maar we moesten er toch wel even de straat voor op. Nou hadden we eieren en die waren ook al gekookt maar om de een of andere reden hadden die besloten niet meer voor consumptie geschikt te zijn. Ze lieten dat weten door na pellen een penetrante geur ten beste te geven. Alle zes. Terwijl we naar een supermarché sjokten – het was benauwd weer – moest ik even denken aan een bericht, vanochtend in De Limburger. Dat is een krant. Die kopte: Weert heeft te veel aanbod voor dagelijkse boodschappen: bevolkingsgroei is nodig. En ik dacht: Dat is het, waren El en ik maar met meer geweest, met vier of vijf, dan waren die eieren op tijd het gelukkige en nog geheel gezonde slachtoffer van eetlust geweest in plaats van te moeten liggen verkommeren omdat El en ik met te weinigen zijn. Ik wil maar zeggen, je doet Jumbo, Lidl, Carrefour, Leclerc, Intermarché, Aldi, Albert Heijn Delhaize (sorry alle andere) nogal wat aan door niet met voldoende monden te zijn om, bijvoorbeeld, hun eieren tijdig uit de schappen te eten. Terwijl we verder sjokten, de Carrefour kwam langzaam in zicht, vroeg ik mij af hoe de doorsnee Weertenaar de dag had beleefd. Hoe ze elkaar bij het diner zouden vertellen dat vanavond door De Limburger intimiteit tussen man en vrouw in de sterren geschreven was.
Vallei 2
Vervolg op Vallei, 24 mei 2025
Dat was ongeveer een uur geleden geweest. Een uur met veel vragen van zijn en antwoorden van haar kant. En met zo nu en dan ook weldadige stiltes. Het was niet druk op de lange, min of meer rechte weg over de dorre vlakte met overal verspreid hoekige keien en taai struikgewas. Een plotselinge windvlaag gaf zo nu een ruk aan het busje. Dan moest Herman even bijsturen. Er zat ook wat speling op het stuur. Ze hadden inmiddels wel de voortkruipende tankwagen in kunnen halen. Dat viel nog niet mee gezien de ouderdom van zijn busje. Maar in de blauwe ogen van Titia – Herman, zeg jij maar Tiets – oogde het als een hip karretje. En: Mij maakt het niet uit hoor, ik heb geen haast. Herman ook niet maar: Daar denk je wel anders over als er plotseling een tegenligger opduikt. Ze had erom moeten lachen. Zo nu en dan werden ze ingehaald door auto’s met meer onder de motorkap en er was hen zelfs al een vrachtwagen voorbijgestoken. Dat vroeg om enige extra concentratie, het hippe karretje moest even stevig bij de les worden gehouden, Herman voelde de zuiging van de lucht die het bakbeest met zich meetrok. Toen het voorbij was, kreeg Herman in de achteruitkijkspiegel weer zicht op de weg achter zijn hippe karretje. Heel ver weg draaide een motorfiets de weg op. Die zal wel zo hier zijn, dacht hij. Een motorfiets, altijd sneller dan een auto. Aard van het beestje. Hoewel, er waren ook motorrijders die zich vooral op het gemak van het een naar het ander wensten te bewegen. Tiets zat ondertussen om zich heen te kijken, had haar blote voeten met de tenen met de gelakte nagels tegen het dashbord gezet. Goede benen, dacht Herman. Daar kon ze zich mee laten zien. In de achteruitkijkspiegel zag hij dat de motorrijder nauwelijks dichterbij was gekomen. Het meer bezadigde type, dus. Voor hem reed nog steeds de vrachtwagen, maar die zal wel langzaam uit beeld verdwijnen. Dat duurde niet lang meer. Hij vroeg zich af waar Tiets aan zat te denken. (Wordt vervolgd)
De koele wind
Even Stilstaan 19 – 1 juni 2025 – Paul Jansen – column gelezen voor Omroep Venray
De drie grote ramen van het klaslokaal stonden wijd open. Dat gebeurde zelden of nooit. Ja, de bovenlichten, die wel, voor de noodzakelijke ventilatie, ook als het buiten koud was. Maar de grote draairamen …… Nee zeg, dat zou de ernst van een dag met lessen geschiedenis, rekenen, taal en schoonschrijven maar verstoren. Wij kinderen, we zouden eens kunnen denken dat er tijdens de schooltijden buiten de muren van de school nog een licht en luchtig leven was met een zacht windje en een zomerse zon waaraan je wél, of óók plezier kon beleven. Wel of ook, dát hing af van hoe graag je leerde. Maar vandaag had iedereen het écht hartstikke warm en dat leidde nóg meer af van Hugo de Groot en zijn boekenkist dan ramen die open stonden en zo tenminste nog een beetje verkoelende wind de klas lieten binnen strijken. Dus had soeur Marie-Hortence over haar doorgaans nogal kille hart gestreken. Desondanks kostte het me moeite mijn hoofd bij de les te houden. Want straks …… lekker zwemmen. En toen, om vier uur, eindelijk, ging de zoemer.
Thuis stond mama al in de garage te wachten. Bij de fietsen met de fietstassen. Zoals altijd als het mooi weer was en we gingen na school zwemmen. Toen we nog kleiner waren ging ze altijd mee, nu waren we groot en gingen we alleen. Kijk, zei ze, in de fietstassen zitten jullie zwemspullen, een fles ranja, bekers en een paar boterhammen. En ik heb de banden nog even opgepompt. Dat was wel weer eens nodig. De volgende keer zelf doen, oké? Ik knikte, we moesten snel op de fiets, want we moesten om zes uur weer thuis zijn. En zes uur was zes uur. En indien niet, dan …… Ah, gelukkig, daar waren ook mijn oudste jongere zusje en haar vriendinnen. En weg waren we. Naar de IJzeren Man.
Met die fietstocht naar de IJzeren Man kwamen we elke keer in de buurt van Kamp Vught. Daar woonden nú de Molukkers. Maar waarom die er woonden? Nu? Bij geschiedenis op school ging het over de Batavieren, Willem van Oranje en Jan van Schaffelaar. Niet over vandaag of gisteren. Niet in de kinderwereld van de jaren vijftig, terwijl de oorlog toch nog maar net voorbij was.
We waren in 1952 in Vught komen wonen. Ik was vijf jaar. Mijn ouders maakten kennis met de buren. Ze gingen bij elkaar op de koffie, ze dronken op zijn tijd samen een borreltje, wij kinderen kwamen er ook over de vloer. Het was er warm en gezellig. Maar op een dag mochten we niet meer naar de buren. Het duurde nog een tijdje voordat we de reden uit onze moeder gezeurd hadden. De buurman met de knuffelhond en vader van onze lieve, vrolijke,zestienjarige oppas was kampbewaker geweest in Kamp Vught. Nu wilden mijn ouders geen contact meer met het gezin. Wat wij als kinderen moesten weten: in Kamp Vught hadden de Moffen Joden en verzetsmensen gevangen gehouden. Daar moesten we het mee doen, nieuwsgierige aagjes die we waren.
De oorlog was voor mij tot dan toe nogal abstract geweest maar hier kreeg hij toch al iets van een gezicht. Ik was een jaar of zeven en hij was definitief mijn kinderleven binnengestapt. De oorlog woonde voortaan maar één deur verder en kwam vanaf dan voetje voor voetje dichterbij. En steeds bleef Kamp Vught in de buurt, bij wijze van spreken. Als ik naar de IJzeren Man fietste, als ik met de welpen op de Vughtse Heide avontuurlijk ging doen, als de pelotons soldaten uit de kazerne achter de hockeyvelden door onze straat kwamen om het marcheren te oefenen.
Voetje voor voetje kwam hij tevoorschijn uit de monden van mijn ouders, in de gedaante van herinneringen, nog maar zo’n tien jaar oud. Een eeuwigheid voor een kind, een vloek en een zucht voor een ouder mens. Mijn moeder, hongertochten. Mijn vader, verstopt in een kast. Den Haag, overkomende V2’s, het bombardement, het afwerpen van Zweeds wittebrood rond de bevrijding. De broer van mijn moeder die als tolk in het Amerikaanse leger de onvoorstelbare ellende in de vernietigingskampen had gezien. Voor mij als kind waren het spannende verhalen, ik luisterde ademloos maar ook zonder een verleden dat dicteerde hoe ik met al die informatie om moest gaan. Als in goed en fout en in voor en tegen. Pas toen ik mijn leeftijd met twee cijfers schreef, werd Kamp Vught wat het was: het decor maar ook een monument van ongekende ontmenselijking.
Dat besef was nog ver weg toen het zó warm was dat de ramen van het klaslokaal wijd openstonden en een zachte wind binnenlieten, een wind die ook over de IJzeren Man, Kamp Vught en de Vughtse Heide was komen waaien maar nog enkel koelte bracht en voor de kinderen in de klas nog voor zich hield wat ze daar had gezien.