Gehoord

  • In de ijssalon – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning wil ik mij niet laten opjagen en blijf ik dagdagelijks rond een uur of vier p.m. gewoon een hoorntje met twee bolletjes pistacheijs eten. Daarna chillen met een kopje seringenthee.
  • Bij de kapper – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning vind ik het belangrijk dat mijn haar goed zit.
  • In het pretpark, annex dierentuin – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning hebben mensen afleiding nodig, ook als dat betekent dat we dieren opgesloten moeten houden.
  • Bij de poltitie – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is er geld nodig voor een eindelijk van minuut tot minuut goed één op één werkend communicatiesysteem én het gebruik van één landelijk nationaal IT-systeem.
  • In de ministerraad – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is het van groot belang dat mevrouw Faber uit ons midden opzout.
  • Bij de slager – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is het wenselijk dat wij zelf wat koetjes en varkens in de achtertuin houden.
  • In het leger – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is bij ons in de kazerne alles en iedereen vooral gefocust op meer geld voor defensie en het openen van wapenfabrieken.
  • Bij de boer – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning komt het ontzettend slecht uit dat we ons ook nog met de beperking van de uitstoot van stikstof moeten bezighouden.
  • In de sportschool – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is het belangrijk dat mensen dag in dag uit intensief bouwen aan hun conditie en dus de intrinsieke weerbaarheid van een fighting community in survival mode.
  • In het wijkcentrum – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning moeten we allemaal samen heel dicht bij elkaar blijven en elkaar door dik en dun stevig vasthouden door er concreet, ook met de poten in de klei voor elkaar te zijn.
  • Bij het waterbedrijf – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning moeten het als gevolg van dreigende waterschaarste en de toenemende kans op het als gevolg van in aantal toenemende cyberaanvallen op onze kwetsbare softwaregestuurde waterdistributieinfrastructuur stilvallen en opdrogen naast waakzaamheid in het algemeen de volle aandacht hebben.
  • In de Tweede Kamer – Juist in tijden van oplopende geopolitieke spanning is het voor het bestendigen van de cohesie binnen de natie en het volk én het behoud en de versterking van de bestaande sociale weefsels in de gemeenschappen van het grootste belang dat we tradities in ere houden en daarom handhaven we de mogelijkheid vuurwerk af te steken, sterker nog: altijd en overal omdat we daarmee iedereen alvast laten wennen aan ongewenst geknal op willekeurige momenten.

Ongeboren

Geschreven op vrijdag 1 april 2011

Op Twitter woedt een kleine oorlog tegen @mariskadehaas. Met enige regelmaat, als Mariska weer eens ongewenst van zich laat horen, laaien de gevechten op. De Haas is hoofdredacteur van het Katholiek Nieuwsblad en heeft nogal gestaalde meningen over abortus en het lot van kinderen die opgroeien bij homoparen. Mag beide niet van haar. Mariska schuwt het daarbij niet vol op het orgel te gaan.

Mariska’s meningen stammen uit de jaren vijftig en nog ver daar voor. In 1953 kreeg mijn moeder een drieling. Drie meisjes. Een van hen werd dood geboren, een overleed binnen enkele uren en het derde meisje is nu nog steeds mijn jongste zusje. Mijn katholieke vader en moeder kregen te horen dat de twee overleden kindjes niet in gewijde grond begraven mochten worden. Wegens niet bij leven en echt katholiek gedoopt. Verdriet.

Plaats Mariska de Haas even terug in de vijftiger jaren. Gewoon omdat het kan. Ze vindt ook dan dat het ongeboren leven niet mag worden afgebroken. En, recht in de leer als ze is, ook dat dat leven, eenmaal dood of levend geboren en heel snel gestorven, opeens niet meer zó heilig is dat het er echt bij hoort. En dus het recht heeft te rusten in grond waar de wijwaterkwast overheen is gegaan. Katholiek geswaffeld is, als het ware.

Geloven en logisch denken gaan niet goed samen. Geloven maakt het mogelijk alles te plooien wat strak is en wat recht is krom te praten. Behoor je tot de meer fundamentalistische soort – zoals Mariska – dan heiligt bovendien het doel de middelen. Dan kun je met een goede zaak als argument schaamteloos anderen de les lezen. Rationele argumenten glijden van je af als water van een eend.

Helaas heeft een gelovige altijd gelijk.

Opa

Deze column las ik vanochtend voor op Radio Omroep Venray in de rubriek Even Stilstaan.

Hij stond te wachten bij de bushalte, mijn rijzige, grijze opa met de wandelstok en de hoed. Ik was een dik half uur eerder in Vught op de trein gestapt en liep nu over het stationsplein in Eindhoven. Alleen. Dat was bijzonder, maar ook: Niets aan de hand, ik kende er de weg.Mijn opa lachte breed toen hij mij zag. Blij mij te zien. Zo jongen, daar ben je dan. Hij zei het op de toon van iemand die heeft staan wachten, al een paar keer een blik op de grote klok op de gevel van het prachtige, nog bijna nieuwe station had geworpen en nu opgelucht het eerste deel van zijn missie succesvol kon afsluiten. Kleinzoon in goede gezondheid gearriveerd, het kartonnen kinderkoffertje in de rechterhand, gereed voor de volgende etappe. Onder de hoede van opa. Kijk jongen, de bus staat al klaar, speciaal voor jou en mij. Hij knipoogde en wees naar de bus van de EMA, wat stond voor – dat wist ik dan toch maar – Eerste Meierijse Autobedrijf. Die zou ons via Aalst en Waalre naar Valkenswaard brengen.

Het was voor het eerst, dat ik alleen op stap was, met de trein. Altijd als we naar oma en opa gingen, was dat – tot nu – samen met mijn ouders. En mijn zusjes. Misschien had ik de overstap van trein naar bus – ik was per slot van rekening al tien jaar – ook nog wel alleen tot een goed einde kunnen brengen, maar opa stond ook bij de bushalte op het stationsplein in Eindhoven te wachten als we met het hele gezin kwamen. Hij was dan samen met oma. Waren ze er ook weer even uit. Ze woonden helemaal achteraan in Valkenswaard waar de schaarse bebouwing overging in het weidse boerenland dat zich tot in België uitstrekte en waar nooit iets gebeurde. Normaal gesproken barstte bij de begroeting – na intens geknuffel met ons, kinderen – het volwassen deel van het gezelschap meteen los in het uitwisselen van het laatste nieuws. Er was gespreksstof genoeg want de hoorn van de telefoon werd slechts spaarzaam van de haak genomen. We mochten al blij zijn dat wij en opa en oma er een hadden. Gebruik was voor speciale gelegenheden. 

Wij kinderen hingen er daarna maar zo’n beetje bij. Als we eenmaal met z’n allen met de bus op weg waren naar Valkenswaard moest je het als kind verder vooral met naar buiten kijken doen. Ik vond dat niet erg. En nu zat ik naast opa op de achterbank van de bus die net begonnen was aan zijn vertrouwde route. Het was stil in de bus. Opa en ik waren de enigen die bij het station waren ingestapt. Opa zat met de rug recht en zijn wandelstok tussen zijn knieën en daarop zijn handen. Zijn hoed had hij in het bagagenet gelegd. Ik voelde dat hij zo nu en dan een snelle blik opzij wierp. We reden de stad uit en de Eindhovenseweg af, naar Aalst. Ik keek als gewoonlijk naar buiten. Ik wist niet beter, zo was dat in deze bus. En het was goed, zo, met opa op de achterbank. Niets aan de hand. En toen begon opa te praten.

Weet je jongen, als je dood bent, word je begraven maar je kunt je tegenwoordig ook laten cremeren. Dat is nog niet zo lang, maar toch.Ik keek naar opa en vroeg me af waar dit nou vandaan kwam. Ja, we waren net langs de kerk in Aalst gekomen. En zei je kerk, dan zei je in 1957 ook kerkhof. Maar ik wist even niet of dat hier in Aalst ook zo was. Cremeren is dat je lichaam verbrand wordt. Er blijft dan alleen wat as over. Je oma en ik hebben bij het nieuwe crematorium in Dieren informatie opgevraagd. Ik had geen idee hoe te reageren. Ik kon alleen maar luisteren. En nu hebben we dus besloten ons niet te laten begraven maar te laten cremeren. Intussen draaide maar één woord rondjes in mijn hoofd: waarom en dat was eruit voor ik het wist: Waarom, opa? We keken naar elkaar. Ik verwonderd. Hij ernstig. Nou, jongen, dat zal ik je zeggen. Oma en ik vinden dat beter omdat het mooi opruimt. Je neemt geen ruimte meer in, je as wordt uitgestrooid en zo word je na je dood nóg meer deel van de natuur. Ik geloofde hem. Ik geloofde opa altijd wel, eigenlijk. Tegelijk vroeg ik me af waarom hij me dat vertelde. Gingen hij en oma binnenkort dood? Maar ik durfde dat niet goed te vragen. En, misschien nog wel belangrijker, ik wist toen nog niet dat je juist met dat soort vragen een goed gesprek op gang brengt, zo’n gesprek waarvan je je pas achteraf realiseert dat je een kans gemist hebt. Als je het niet voert. En dat je daar later spijt van hebt. Daarna vertelde opa nog dat oma en hij er nu ook achter waren hoe gezond het is om rauwe groenten te eten, met het oog op een lang leven. Ik kon alleen nog maar luisteren. Gezond eten voor een lang leven, bezig zijn met cremeren, met doodgaan, het was wat veel ineens.

Nu denk ik dat ópa dacht: Die jongen hier naast mij op de achterbank van deze bus, die jongen die helemaal alleen met de trein uit Vught naar Eindhoven is gekomen, die jongen is oud en wijs genoeg om er een serieus gesprek mee te voeren. Over dingen die er echt toe doen. Opdat hij iets heeft om zijn hersens op te breken. En, denk ik, het was de eerste keer dat ik voelde dat een volwassene dacht dat dit kind van al tien jaar ook een serieuze gesprekspartner kon zijn.

Kostuum

0oit had ik een fraai kostuum.

het viel zeer op want allereerst:

wat was het ontzagwekkend groen.

en ook liep er een krijtstreep over.

het jasje sloot met ruime overslag

en droeg vier knopen in carré.

en oh, de als op maat gesneden broek

had pijpen met een omslag, heel klassiek,

en van de juiste lengte vleiden die

zich mooi op mijn glad leren schoenen.

een stropdas met veel rood en ook wat roze

topte mijn toen ranke, rijzige gestalte

zorgvuldig rond de hals geknoopt strak af.

kortom, het had allure.

ja, ik kon me er goed mee laten zien

en werd nog net niet nagefloten.

Dienstmededeling – zondag 30 maart – morgen dus – lees ik een nieuwe column voor op Omroep Venray, in de rubriek Even Stilstaan, even na 09:00 uur a.m.. Je vindt Omroep Venray op internet. Titel van de column is Opa.

Rondeel

Plein 1992 lag er puik bij, met volop zon, bomen die begonnen uit te lopen en daar omheen bankjes waarop toeristen, studenten, scholieren en vooral ook ouderen elkaar vonden in stille adoratie voor de warmte van het prille voorjaar. We liepen er langzaam overheen. We waren in Maastricht omdat we naar Sonja gingen, in het Theater aan het Vrijthof, in de loop van de avond. We hadden er zin in maar eerst wilden we even gaan kijken hoe het herstel van rondeel De Vief Köp – de Vijf Koppen – vorderde. Internet zegt: Een rondeel is een halfrond bolwerk met dezelfde hoogte als de aanliggende muren en van bijzondere sterkte die het mogelijk maakte zwaar geschut te plaatsen. Vanaf het rondeel kan flankerend vuur worden gegeven. Het maakt deel uit van de verdedigingswal van een vesting. Die bijzondere sterkte was in 2019 betrekkelijk gebleken. De tand des tijds, hè. Het was begonnen met het instorten van een deel van de aanliggende muur en nader onderzoek wees uit dat het hele complex aan grondige restauratie toe was. We liepen door Wyck, over de Sint Servaasbrug, door het Stokstraatkwartier en via de Boompjes en Vijfkoppen naar de bouwplaats. Die lag er nu, nadat het graven, slopen en herbouwen eind 2023 begonnen was, bij alsof het project in zijn eindfase was. We konden tevreden zijn. Binnenkort zou het rondeel weer met de voeten in het water staan. Dan was een prachtige plek weer in ere hersteld. En wij waren klaar voor Sonja, toneelstuk door Toneelgroep Maastricht. Heel kort: Het was een toffe productie, verrassend, helder, warm en ook en vooral heel intens.

Fietsen

We fietsten, het was mooi weer. Zonnig, nauwelijks wind. We gingen met een pontje de rivier over en stonden niet veel later te wachten voor een tunneltje. Geen idee waarom. Er was geen slagboom, geen tolhuisje, geen mitrailleursnest, Sint Petrus niet, helemaal niets dat de oorzaak van enig oponthoud zou kunnen zijn. Links van ons zagen we de toren van de Sint Janskathedraal in Den Bosch. Tot vlak onder de spits waren verdiepingen ruim verlicht, glazen gevelwanden boden een prachtige inkijk. Honderden mensen liepen trappen op en af. Doar zulde gullie ok wel groag ekkes noar goan kieken, zei ik tegen twee vrouwen die met hun fiets aan de hand naast El en mij stonden te wachten. Tot we door het tunneltje zouden mogen. Da vienden Broabanders toch ok geweldig, als die-en toren ‘s unne kier beklommen worden kan, of nie soms? De vrouwen keken me aan alsof ik Litouws sprak. Even later waren we door het tunneltje en keken we vanaf een pier met kiosken uit over de zee. El ging aan de slag met het vastzetten van haar fiets aan een van de bolders op de rand van de pier. Ik ging ook op zoek naar een bolder maar er was er geen meer vrij en dus moest ik naar de fietsenstalling. Maar daar kwam onze trein al. In de trein raakte ik tussen de mensen eerst mijn fiets, daarna mijn rugzak, daarna mijn treinkaartje, daarna mijn portemonnee en tenslotte mijn sleutels kwijt. En, vroeg El, lekker geslapen? Heerlijk, zei ik, als een marmot in de winterslaap.

Haiku #2

knoppen botten uit

vogels vliegen takjes aan *

wachten op warmte

Dienstmededeling – zondag 30 maart lees ik een nieuwe column voor op Omroep Venray, in de rubriek Even Stilstaan, even na 09:00 uur a.m.. Je vindt Omroep Venray op internet. Titel van de column is Opa.

Buiten

Donderdag 26 mei 2011

Sinds een jaar of vier wonen wij buiten. Dat klinkt raar want een slecht verstaander trekt daaruit al snel de conclusie dat wij in de open lucht huishouden. Buiten betekent hier buiten de kom van het dorp, op het platteland dus. Dat hier overigens niet bepaald plat is. Integendeel. Maar ik wil niet op elke taalslak zout leggen. En ik moet met dit stukkie ook verder naar mijn echte onderwerp.

Buiten wonen is heel iets anders – gans get anders, zeggen ze hier in de buurt, in Maastricht vooral – dan wonen midden in dorp of stad. En dan staat ons huis ook nog eens in een verbindingszone in de EHS. Jawel. De Ecologische HoofdStructuur van Nederland. ’s Nachts, als wij uitgeteld liggen bij te komen van ons decadente burgerleven, kan er goed een vos of een wild zwijn voorbij het huis komen. Op weg naar kip van de boerderij of een maaltijd van eikels, kastanjes of een muisje in het Kalverbos.

Binnenkort kunnen deze wilde dieren zelfs over de naburige A2 heen, helemaal naar het Bunderbos en verder weg het Maasdal in en van daaruit weer terug naar de Biesenberg, het Watervaldal en de Wijngaardsberg, door naar het plateau dat zich uitstrekt tot Valkenburg en dan nóg weer verder. En in die wereld tik ik mijn stukkies terwijl ik uitkijk over de weiden. Waar ik vanochtend twee hazen zag. En daarover twitter ik dan. Vier keer dit keer, bijvoorbeeld.

1. In de wei naast het huis zitten twee fikse hazen onder een koel, zacht windje in een weldadig zonnetje aan het frisgroene gras te knagen.

2. In de wei naast het huis hebben twee hazen zichzelf lekker vol liggen knagen en nu koesteren zij zich onbekommerd in de zon.

3. Van een afstandje zien de twee hazen in de wei er voor de hond aan de rand van het bos uit als twee hopen zand, opgeworpen door een mol.

4. Ik heb twee hazen in een wei zo dicht bij mensen en ook honden nog nooit zo onverstoorbaar zien liggen rusten als deze twee, vanochtend.

En dat bedoel ik dan met dat buiten wonen gans get anders is.

Opvatting

Ik zou me er nog niet druk over maken, als het pas in het najaar van 2026 is. Ze zaten met drieën aan een tafeltje. De twee vrouwen en de man. Het echtpaar en de vrouw-alleen. Het waren keurige mensen. Ze zaten aan een van de tafeltjes in de zon en uit de wind. Precies zoals het hoort op een vroege lentedag, zo rond een uur of elf in de ochtend. Ze waren op een leeftijd dat je er in de eerste maanden van het jaar met de zon alleen niet meer komt en dat het slikken van wat extra vitamine D in pilvorm wenselijk is. Nou, zei de vrouw-alleen, Ik vind dat ik me er druk over moet maken. We willen namelijk een bijdrage leveren en dan wil je wel weten waar je geld naartoe gaat. Ze zuchtte. Weet je, en ze boog wat naar voren, zij zijn er al helemaal mee bezig. Wordt het Frankrijk, wordt het Nederland, wordt het nog weer wat anders? Ze keek wat zorgelijk. Ik denk dat je je daar vooral niet mee moet bemoeien, hoor, het is hun dingetje, als jullie je daar als ouders mee gaan bemoeien dan vraag je om problemen, bracht de vrouw van het echtpaar in. De vrouw-alleen zuchtte nog maar eens. Weet ik, weet ik. Maar ik ben bang dat het Bretagne wordt, of Zuid-Frankrijk. Stel je voor, dan moeten de gasten duizend kilometer reizen, voor een paar nachten een hotel boeken en dan heb ik het nog niet over de kosten voor kleding, een cadeau en whatever more. Ik vind dat nogal wat en ik vind dat ook te veel. Ze moeten natuurlijk zelf de keuze maken. Trouwens ze kijken hier in Nederland ook rond. Ze gaan nog naar Chateau Neercanne, prachtige locatie hoor, maar dan zie ik ze voor een beetje, nou ja beetje, aangeklede bruiloft toch nog liever voor Chateau Sint Gerlach gaan. Ik denk, zei de vrouw van het echtpaar, dat je er veel te veel mee bezig bent. Voordat je het weet heb je een opvatting, die wil je vervolgens een keer kwijt, en dat is in dit soort situaties niet handig. De vrouw-alleen zweeg. Er streek een zachte windvlaag door de bomen. Ze dacht na. Weet je, als het hier in Nederland is, dan moeten haar familie en vrienden naar Nederland komen. Zelfde nadelen voor hun. Misschien moeten ze maar eens naar iets in Noord-Frankrijk gaan kijken – ze lachtte – in de buurt van Colmar of zo, ook heel mooi. De man schoof zijn stoel naar achteren. Sorry Ank, wij moeten gaan, denk ik, hij keek opzij, niet, Isabelle? Ank keek op haar horloge. Oh jee, al bijna half twaalf. Tijd gaat snel als je wat belangrijks te bepraten hebt. Goed dat je een punt zet.

Eendje

donderdag 12 februari 2009

Het badeendje lag al een tijdje te dobberen tussen de schuimvlokken. Als badeendjes zichzelf al vragen stellen dan in elk geval zelden de vraag naar hun raison d’être. Wat dat betreft zijn badeendjes net mensen. Het badeendje tussen de schuimvlokken stelde zich die vraag wel. Niet dat je het aan hem kon zien. Hij hield zijn diepste gevoelens altijd verborgen achter een masker van weergaloos opgewekte blijheid. Zo’n blijheid die bij sommige mensen intense woede oproept. Zo ongelooflijk jaloers maakt die blijheid. Of noem het een haatzaaiende blijheid. Of beter nog, een haatoogstende blijheid. Een blijheid die op den duur het auto-immuunsysteem ten gronde richt.

Het badeendje stelde zich de vraag naar zijn raison d’être omdat hij na het rustig dobberen altijd en eeuwig in een hevige storm en vervolgens een doodse stilte verzeild raakte. Wie of wat kon het op hem gemunt hebben? Wat deed hij fout? Wat maakte zo veel agressie los? Was het zijn eigen schuld? Wat kon hij er tegen doen? Gewoon weggaan? Was hij te veel hier? En waar moest hij dan naartoe? En hoe? De vragen buitelden voortdurend over elkaar heen achter zijn ongewild überblije maskertje van polyvinylchloride. Met steeds als eindpunt de wanhopige vraag naar het waarom van dit leven.

Het badeendje voelde zich weer niet op zijn gemak. Bijkomend probleem was dat hij ook niemand had om zijn vragen mee te delen. Er was verder tussen de vlokken geen enkel medebadeendje te bekennen. Er dreven zo nu en dan nog wel een krokodil en een bootje met daarin twee matroosjes voorbij maar daar had hij nog nooit een woord uit horen komen. En zelf was hij ook niet bepaald spraakzaam. Het enige geluid was na verloop van tijd dat van het water en van de kleine plofjes van de belletjes die samen de schuimvlokken vormden. Als er geen plofjes meer waren, waren ook de schuimvlokken weg. Dan kon het badeendje het hele bad overzien.

Meestal zag hij dan in de verte een groot hoofd. De ogen ervan waren gesloten en mond en neus kwamen nog net boven het water uit. Het water bewoog met trage en lange golven mee op de beweging van iets dat zich onder water moest bevinden. Uit de neus stroomde iets dat rond het hoofd kleine rimpelingen in het water veroorzaakte. Het hoofd zelf bleef steeds op dezelfde plaats. Totdat het zich abrupt oprichtte, waarna zich met een groot gebaar een zwaar, log lichaam uit het water verhief. Dat was het moment waarop het badeendje meende dat het met hem gedaan was. Een golf overspoelde hem en vrijwel direct daarna begon het oppervlak van het water razendsnel te dalen. Altijd eindigde het kolkende draaien met het voortdurend botsen van krokodil, bootje en badeendje tegen elkaar. Was de rust weergekeerd dan werd het badeendje opgenomen door een vlezige hand en op zijn vertrouwde plekje op de badrand gelegd.

En ook al straalde het voortdurend van blijdschap, het badeendje vond het een leven van echt drie keer helemaal niks.