Kijk, zo’n Pieter Waterdrinker, bijvoorbeeld, is een begenadigd verteller. Hij heeft het geluk veel te hebben meegemaakt, in het echt, dus daar kan hij iets mee. Lastiger is het als je eigenlijk nooit echt iets meemaakt en dan achter je bureautje alles maar een beetje moet gaan zitten verzinnen. Iets over een vrouw op een tweeënveertigvoetsjacht in een ziedende storm, vijf maanden zwanger van een zoon, ga daar maar eens aan staan. Dat je moet beschrijven hoe de golven over het scheepje slaan terwijl je als schrijver zelf nog nooit op zee gezeild hebt, laat staan in een tropische storm die zijn weerga niet kent en wereldwijd het nieuws zal halen. En dat je dan moet bedenken dat die vrouw zeg maar als het ware doodgemoedereerd in de kleine kombuis een brief zit te schrijven naar haar geliefde, dat zij hem zo mist en nu graag met hem op de brits in het krappe vooronder zou liggen. En dat je dan als schrijver moet bedenken wat dat voor ervaring zou zijn voor dat koppel als gevolg van de stampende golven onder de kiel van het water makende schuitje en het heftige kreunen van het mast-, touw- en zeilwerk. Maar dat ze dat allemaal niet goed op papier krijgt omdat haar pen steeds weer van het papier schiet. En dan vergaat dat bootje natuurlijk. Het wordt nooit teruggevonden en de man voor wie de brief bedoeld was, maakt een einde aan zijn leven. En dan houdt het nog niet op met de ellende want: begrafenis, huilende mensen, een kuil die te klein is, schep zand op de kist, worstenbroodjes bij de koffietafel die niet warm genoeg zijn. Gelukkig heeft de schrijver dat allemaal wel al meegemaakt. Maar dat is dan weer niet echt de moeite van het vertellen waard, vindt hij.