Vandaag kwam de Tour de France voor vrouwen aan in Ambert. Toen wij er in 1976 aankwamen was ons belangrijkste doel er naar Nederland te telefoneren. Dat was toen niet zomaar overal mogelijk, internationaal bellen. We stapten een restaurant binnen en vroegen of dat daar zou kunnen. Dat kon en dus schoven we daar ‘s avonds aan voor een menuutje. Daarna zou de patronesse de internationale verbinding tot stand brengen. Dan zouden we met mijn moeder spreken. Daarna zouden we diner en telefoonkosten betalen. Het telefoontje was belangrijk want het ging niet best met mijn vader, mijn moeder wilde graag haar zorgen kwijt en wij wilden weten hoe de vlag er precies bij hing en of we rekening moesten houden met een spoedig erger dan niet best. Het viel mee, die avond. Pak van ons hart. Eerder op de dag hadden we ‘s morgens in een supermarkt gebruiksklaar bladerdeeg voor croissants ontdekt. We kochten twee verpakkingen om mee te nemen naar Nederland. Want, toen was dat kant en klare spul hier niet bekend of verkrijgbaar. We legden ze op de achterbank van onze kampeerauto, een Volkswagen T2 die ik zelf had omgebouwd en die voor die tijd van alle gemakken was voorzien. Ook was er een koelbox met bevroren, koude koelelementen aan boord. Dat was mogelijk omdat je op campings die doosjes tegen betaling van een franc per stuk een nacht in de diepvries kon leggen. Terwijl we op weg waren naar Ambert, warme dag, prachtige rit, hoorden we achterin de bus kort na elkaar twee zachte plofjes. Geen idee hoe en wat. Maar niet belangrijk want de camper bleef gewoon rijden. Pas toen we op de camping in Ambert de bus op zijn plek hadden staan zagen we op de achterbank de opengescheurde verpakkingen met de tot forse proporties gerezen plakken bladerdeeg liggen. We hadden niet gezien dat we ze in de supermarkt uit de koeling hadden gepakt en dat blootstelling aan te veel warmte in het deeg krachten zou losmaken die je pas aan het werk wilt zien als je croissants op je bord wilt zien. We vonden onszelf erg dom. In de koelbox zou het spul de rit naar Ambert overleefd hebben. Maar goed, we hadden ook nog wat anders aan ons hoofd.
Comfortabel
Ik ben wel nieuwsgierig naar hoe het bed voelt. Ze zegt het terloops, terwijl ze met heel andere dingen bezig is. Denken wij. Je moet weten dat wij voor logé’s geen permanent bed maar wel een zeer comfortabel luchtbed hebben. En dat fenomeen kent ze niet. Ze is zeven jaar en ligt op de grond met onze collectie Friends van Lego te spelen. Ik zeg dat ik me dat goed voor kan stellen maar dat ze haar nieuwsgierigheid maar even in een kastje moet zetten, de deurtjes sluiten en die met een sleuteltje op slot draaien. Na het eten, dan gaan we het luchtbed opblazen. Weer iets om naar uit te kijken, denk ik. Je verlangen koesteren is een vorm van intens genot. Maar ook dat zeg ik niet. Ze zegt: Oké. Ik moet opeens denken aan Joy, het frisdrankje in het buikige flesje, nogal speciaal in de wereld van het drinken van een kind dat het in de vijftiger jaren vooral met water, melk en ranja moet doen. Het bezorgde mij toen een gelukkig moment, toen, spelend op de grond, met buurjongen Berend en autootjes. Alles in evenwicht. Alles hier en nu. Zij speelt ondertussen onverstoorbaar door, eindeloze gesprekken voerend namens poppetjes die om haar moverende redenen van alles met elkaar te bespreken hebben. Rond hun kampeerwagens, bij een fontein, met honden en katten. Ik luister er niet naar, ik hoor het, het is het geluid van een kalme beek, van een kind in een eigen wereld. Dadelijk gaan we een luchtbed opblazen, met een pompje op stroom. Dat wordt lawaai waarmee we onvermijdelijk en helaas bewust de rust, haar rust, onze rust op de schop nemen. Het is niet anders. Er moet vanavond ook nog comfortabel geslapen kunnen worden. Overigens, ze begint uit zichzelf op te ruimen. Stapt uit haar wereldje.
Schelpenzand
Het was druk in het tuincentrum. Je kunt er verkorte routes lopen maar ik dacht, ik loop vandaag het hele rondje weer eens. Want, het toeval wilde dat ik er gisteren ook al was. Ik had toen via korte routes wat afdelingen overgeslagen maar het had me niets opgeleverd dan ongericht dwalen. Een medewerker had me moeten wijzen waar ik moest zijn voor wat ik nodig had. Dat was bijna meteen na de plek waar ik was begonnen met afsnijden. Wel had ik onderweg geleerd dat een sundaville van twee meter hoog 80 euro moest kosten. Veel geld, dacht ik. Veel te populair geworden. Van betaalbare volksplant naar speeltje voor de happy few. Ook nu wist ik niet waar ik zou kunnen vinden wat ik zocht: schelpenzand. Achteraf had ik dat kunnen weten: op de afdeling met spul voor dieren. Kanaries, kooitjes, bodem, weet je wel? Maar ook nu kwam ik daar terecht na de hulp van een medewerker. Terwijl ik op het punt stond een bus met het spul uit het schap te pakken, hoorde ik een vrouw nogal bits zeggen: Maar ik wil helemaal geen vissen! Ik móést even vertragen en vooral kijken en luisteren. Ze stond met een uit de kluiten gewassen man voor een wand met aquaria onder blauwige lampen. Hij met de voeten iets uit elkaar, buik vooruit, handen in de zakken, pet achterstevoren op het hoofd, forse baard. Zij in bush pants, tank top, op teenslippers en met ultra kort geblondeerd haar. Ik wil helemaal geen vissen, zei ze nog eens. We hebben al een hond, twee katten, een kanarie en laatst had je het over duiven. Die hond, dat was zeker waar. Die was er even rustig bij gaan liggen. Nou, zei de man, die duiven, daar ben ik al afgestapt. Vissen lijkt met echt leuk, rustgevend, toch, als je er zo naar kijkt, toch? Hij keek haar aan. Hij verwachtte duidelijk iets van bevestiging. Maar, ze zei het nog eens: Ik wil niet ook nog vissen. Punt. En als jij vissen wilt, dan ga ze maar vangen. Dat is pas rustgevend, aan het water zitten en naar de dobber kijken. En als je er dan een vangt, dan gooi je hem terug. En dan begin je gewoon weer opnieuw. Héél rustgevend. Ze spuugde het nog net niet uit. Kom Theo, we gaan. De hond aan haar voeten ging langzaam staan, rekte zich uit en geeuwde. En terwijl de vrouw naar de afdeling met tuinmeubelen liep, maakte Theo zich los van zijn gedroomde uitzicht op een aquarium thuis. Ik had intussen de bus gepakt. Ik las op het etiket dat ik nu twee kilo schelpenzand met anijs ging kopen. Dat schelpenzand begreep ik. Maar met anijs? Ik moest wel, zonder anijs was er niet.
Terugbellen
Ik dacht dat ik er maar even mee naar de dokter moest. Niks bijzonders maar ook niet iets waar je mee moet blijven lopen. Dus waagde ik er een telefoontje aan.
- U spreekt met huisartsenpraktijk …… Druk 1 voor als uw klacht niet tot morgen kan wachten, push 2 for English, druk drie voor een herhaalrecept, druk 4 voor een afspraak over terugbellen door de assistente op de eerstvolgende werkdag, druk 5 voor de uitslag van een onderzoek, druk 6 voor intervisie, druk 7 voor een afspraak die kan wachten, voor alle andere zaken blijft u aan de lijn …..
- Ik drukte op 4 …..
- U wilt dat de assistente u morgen terugbelt. Wilt u morgen teruggebeld worden tussen half negen en negen uur? Antwoord ja of nee …..
- Nee ……
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen negen uur en half tien? Antwoord ja of nee …..
- Nee …..
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen half tien en tien uur? Antwoord ja of nee …..
- Nee ……
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen tien uur en kwart over tien? Antwoord ja of nee …..
- Nee …..
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen half elf en elf uur? Antwoord ja of nee …..
- Nee ……
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen elf uur en half twaalf? Antwoord ja of nee …..
- Nee ……
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen half twaalf en twaalf uur? Antwoord ja of nee …..
- Nee ……
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen twaalf uur en half een? Antwoord ja of nee …..
- Nee …..
- Wilt u morgen teruggebeld worden tussen kwart over een en half twee? Antwoord ja of nee …..
- Ja
- Dan proberen wij u morgen tussen kwart over een en half twee terug te bellen ……
Dan weten jullie dat ik morgen tussen kwart over een en half twee …. Enfin.
Vallei 10
Eerdere afleveringen op 24 mei, 2 juni, 8 juni, 15 juni, 22 juni, 29 juni, 6 juli, 13 juli en 20 juli.
Er volgde een ongemakkelijke stilte. Dat kende Herman niet. Hier, voorin zijn busje was er altijd het geruststellend vertrouwde ronken van de motor achterin en van de geluiden die horen bij het kalm rijden over wegen die voor zijn rust leken aangelegd en die hij daarop uitzocht. Juist ook deze weg die hij zeker al een keer of vijf gereden had maar die hem nu met Tiets naast hem op de bank danig benauwde. Hij keek uit naar het moment dat de kloof zou verwijden en het uitzicht ruimer werd. Op groene oevers met populieren en daarin maretak, op akkers met graan en een enkele wijngaard. Dat was een kilometer of wat verder, als de weg over de brug met de stalen overspanning ging. Vanaf daar strekte de weg zich weer meer in de lengte en zou hij de motorrijder weer kunnen zien. Hoe lang denk je dat het nog duurt voordat we aan zee zijn? De vraag overviel hem. Hij had verwacht dat Tiets nog zou reageren op zijn vraag mee uit te kijken naar de motorrijder maar niet, dus. Hij moest even nadenken, even rekenen, even terug naar een plus een is twee. Ik schat over een uur of drie. Als er tenminste niks geks gebeurt. Je weet maar nooit, met die man op de motor. Nu kwam Tiets’ reactie snel. Hoezo, als er niks geks gebeurt? We rijden rustig door prachtige Frans land, niks aan de hand, dat rijmt, ze wachtte even, voor het effect, en ondertussen ben jij vooral bezig met een motorrijder die achter ons aanzit? Die achter mij aanzit, want jij ziet hem sinds ik bij jou in de bus zit, toch? Nou, ik heb er een gezien toen we wat gingen eten en daarna is me niets meer opgevallen. Herman vroeg zich af of hij zou zeggen wat hij dacht. Gewoon Tiets achterna. Zeggen wat je denkt en dan maar zien welke reactie er komt. Die vriend van jou, Tiets, die vriend van jou. Jij bent blij dat je hem met de ruzie in Nederland hebt achtergelaten, maar is dat ook zo? Of heeft die nog een appeltje met je te schillen en dacht ie: Kom, ik pak de motor? En nou zit je ook nog in de auto met een kerel die hij niet kent. Misschien is hij behalve boos ook nog jaloers? We zien er uit als een stelletje, dat zei je zelf, weet je nog? Het was er allemaal weer uit voordat hij het wist. Hij leerde snel, als het moest, dacht hij nog even. (Wordt vervolgd)
Boom
Geschreven op 18 december 2007 – Meerssen
Boom gekocht. In het naburige Bu. Daar zit onderaan de Dennenberg, aan de andere kant van het spoor, aan de rechterkant, een gespecialiseerde handelaar; die doet alleen maar kerstbomen, hadden ze gezegd bij een van de uitstekende bloemenwinkels in eM. Op het erf van zijn huis was een stevige, vriendelijke man met een fikse motorzaag in de weer. Ik kreeg binnen vijf minuten een mooie kerstboom van hem overhandigd. Met een kruis. Die staat stevig, zei de man. Minstens zo stevig als de man zelf, dacht ik en da’s goed want onze boom staat buiten onder een van de overstekken. En daar kan het ondanks alle beschutting toch nog flink waaien. Een Nordman, meneer, zei hij, de beste die er is. Dat had ik al eens eerder gehoord. Van de handelaar waar we in Vee altijd onze boom kochten. Dat vertelde ik de stevige man. Dan is dat Jee. Dat was dus inderdaad Jee. Jee en ik hebben de Nordman in Nederland geïntroduceerd, meneer. Hij heeft eigen percelen. Een sterke boom. Omdat we er zo vroeg bij waren, komen ze naar óns tot vanuit Utrecht. Spoorwegmuseum, bijvoorbeeld. Daar staan dus bomen van ons. Tien, vijftien meter hoog. Hebben ze nergens. En in Amsterdam ook. In gemeentes en in vakantieparken, in het zuiden van het land. Overal in het zuiden en ook boven de rivieren, dus, kom je bomen van ons tegen. Behalve dat hier heel veel leuke mensen wonen, ik kan hier niemand tegenkomen of die kent wel iemand die ik ken in Vee of directe omgeving. Ben ik eigenlijk wel verhuisd? Of ouwehoer ik te veel met de mensen hier? En is het gewoon een kwestie van minder ouwehoeren en dan ook minder Vee en meer verhuisd?
Arensman, een ode
je mist de d van arend, man,
maar Arensman, jij vloog.
jij sloeg brutaal je vleugels uit.
en Pogacar, hij mist
– geschreven – ook een d,
die deed maar wat,
bleef stupéfait,
ontregeld achter
…… en deed maar wat.
en Vingegaard,
niet veel meer waard,
heeft je enkel nagestaard.
oh Arensman, jij vloog,
reed bekkentrekkend,
keihard door.
er was in jou een stem
die zei: je redt het man,
je kan, je kan, je kan.
je rijdt die twee gewoon op
een of twee seconden.
jij deed gewoon
waarvan men zegt
dat zij het niet meer konden.
oh Arensman, jij vloog.
Lachen
Je hoort mij niet lachen om het geel-zwarte team met al zijn plannen om Pogacar uit het geel te rijden. Uit het geel rijden, zeggen de mannen van Visma maar ze bedoelen kapot maken. Helaas, de man die Pogi wordt genoemd geeft geen krimp. Hij geeft elke etappe fietsles. Elke etappe is een masterclass. Joop Zoetemelk zei ooit dat de Tour de France vooral in bed gewonnen wordt, het team van Visma denkt dat je vooral met laptops moet aanschuiven aan de vergadertafel en ondertussen wint Pogacar de Tour de France gewoon op de fiets. Nou ja, gewoon. De overmacht waarmee is nogal (héél) ongewoon. Altijd slaagt hij erin te volgen en dan op het eindje, poef ….. hij is weg en pakt er weer wat tijd bij. Of hij geeft er al wat eerder een snok aan en poef …… iedereen heeft het nakijken – vaak tot aan de finish. De renfiets is mij als ex-hobbyfietser niet vreemd. Met vrienden maakte ik in de tachtiger jaren soms lange tochten. Maastricht-Marseille, bijvoorbeeld. Daar deden we een week over. Zelf was ik meestal matig getraind en daarvoor betaalde ik zwaar in de etappes die door het middel- en hooggebergte gingen. Jij ziet nou die jongens op televee met grote snelheid de cols opvliegen en daarna monter en zonder met bloeddoorlopen ogen een interviewtje geven. Jij denkt: Valt dus wel mee, dat fietsen in de bergen. Ik herken niets van dat alles. Denk vooral niet te min over wat die jongens en meisjes (!!!) op de flanken van die bergreuzen aan prestaties uitrollen. En onderschat niet de wind en het hellinkje op en hellinkje af over die eindeloze Franse wegen. Als die mannen in het zwart en geel met al hun plannen – zag je trouwens hoe ze op de hellingen systematisch en perfect bidonnen kregen aangereikt? – weer een tik op de neus krijgen, dan kun je daar om lachen, maar stap zelf maar eens op de fiets om bijvoorbeeld de Ventoux op te rijden. Ik zal niet lachen.
Fietsen
Tekst is geschreven op 21 oktober 2010
Mijn idee is dat er geen sport is waarin liefhebbers van taal zich zo ongegeneerd kunnen laten gaan. Fietsen heeft een traditie als het om taal gaat. Het wielerjargon heeft qua kracht van expressie een bandbreedte die omgekeerd evenredig is aan de breedte van de tubes waarop de fiets staat. In dat jargon vinden voortdurend nieuwe metaforen en andere taalbloempjes een prettig plekje. Iedere fietser met het snot voor ogen en als gevolg daarvan het verstand ongeveer ter hoogte van het zeemleer kan zich qua taal bijna alles permitteren. Elk gezond mens begrijpt dat in zo’n toestand de renner niet meer alle spaken op hun plek heeft zitten. Explosief van een groep renners wegrijden wordt dan metjusindebenenervantussenkletsen en Joost mag weten waar de spaties zitten. Dat hij iets zegt is al mooi, als het iets betekent is het meegenomen en als het zich door de verslaggever laat interpreteren als heldenverhaal, dan is het meteen al goud waard.
Volgens mij houden fietsers van taal. Gemiddeld meer dan liefhebbers van andere sporten. Ik kom er op omdat een aantal tekstschrijvers op Twitter zich ook nadrukkelijk als hobbyfietser manifesteert. En dan ga ik er gemakshalve maar van uit dat tekstschrijvers ook van taal houden. Waar gaan we namelijk naartoe als we er niet van uit kunnen gaan dat tekstschrijvers van taal houden. Hoe dan ook, wat ik nu ga vertellen hangt nogal houtje-touwtje aan elkaar. Een gedachtenexperimentje.
Want dat is fietsen natuurlijk ook: verhalen vertellen. Vraag een basketballer de wedstrijd van zijn leven na te vertellen en je valt honderdophonderd in slaap. Maar als een fietser begint en hij heeft pakweg 200 kilometer onder de wieltjes weggewerkt, voor je het weet valt de avond en neemt hij je tijdloos mee de nacht in. Want fietsen is ook reizen en wie reist kan veel verhalen. Ben je in de gelukkige omstandigheid dat je een wedstrijd live mag verslaan dan ga je als vanzelf mee in het scheppen van wielertaal. Ik verwijs nu even naar DeMart.
Kortom, fietsen heeft alles dat nodig is om taal te laten gloriëren. En fietsen heeft de taal keihard nodig. Dat met name. Omdat er aan fietsen bijna niets te zien valt. Je moet er wel over vertellen anders is het niets. Fietsen is introvert, naar binnen gekeerd en de verhalen die dan ontstaan, die moeten ook weer naar buiten. Wat aan de buitenkant van fietsen zichtbaar is, reist bovendien met de renner mee. Wil de supporter weten wat de wedstrijd voor de renner was, dan moet hij strikt genomen meefietsen. En omdat hij dat niet kan of er geen zin in heeft maar wel supporter en nieuwsgierig is, moet hij aan zijn lippen hangen, naar zijn verhalen luisteren.
Fietsers moeten hun verhaal doen en in een cultuur van vertellers bloeit de taal. Dus zijn sportieve tekstschrijvers bij voorkeur fietser.
Vissen
Op de fairway van hole 18 stond een man met een pet in het water te turen, althans zoekend het water te scannen. Hij stond daar niet om te vissen. Nou ja, hij was op zoek naar een golfbal, nam ik aan. Tussen hole 14 en 18 ligt over ongeveer tweehonderd meter een strook water. Denk niet dat alle golfers altijd in de hand hebben welke richting hun bal op gaat. Dus, zo nu en dan dient er gevist. Evenmin hebben alle golfers altijd petten op. Er zijn er ook zonder petten of met een hoed. Wat betreft hoeden, niet alleen van die Franse of Italiaanse maar ook van die lederen Australische. En ook bij golfende mevrouwen kom je nogal wat varianten van iets met een klep tegen de zon tegen. Na enig turen had de man met de pet gevonden wat hij zocht. In het water. Hij tastte in zijn golftas en trok daaruit een stok met daaraan een kommetje waar een golfbal in past. Hij trok het telescopische geval uit tot zijn maximale lengte, stak die in het water en begon naar zijn bal op de bodem te hengelen. Ondertussen raakte ik geïnteresseerd in een gesprek aan het tafeltje naast mij. Soms kun je daar niets aan doen, dan wordt er zo hard gesproken dat je vanzelf wordt meegenomen, zeg maar uitgenodigd. Als ik tijdens mijn lunchpauze werk, wil ik daar gewoon voor betaald worden, zei de ene vrouw. Ik kan ze hier voor het verhaal wel de blonde en de donkere noemen maar echt, ze leken sprekend op elkaar. De haren: zelfde kleur, zelfde design, opgestoken. Allebei een zonnebril, min of meer vierkante glazen. Allebei een iets terugwijkende kin. Ze leken heel erg op elkaar. Ik denk dat het zussen waren. Maar zeker weten, nee. Je hebt helemaal gelijk, zei de ander. Ja, zei de een, vooral omdat ik eigenlijk voor de lunchpauze einde dienst had, dus naar huis zou gaan, maar toen kwam er opeens een hele bulk werk aan en ik vond dat ik de collega’s daar niet mee kon laten zitten en dus werkte ik door. De andere was even stil. Maar wie maakte er dan een punt van? De ander daarop: Wat denk je? Het zijn altijd de teamleiders, de managers. Opeens zijn er dan regels en niemand weet hoe je daar precies mee om moet gaan. Ik was uiteindelijk om half drie klaar met werken en toe heb ik uitgeklokt. Dat was na de middagpauze, dus formeel had ik een half uur niet gewerkt, dusssssss …… Ik pik dat gewoon niet. Gewerkt is gewerkt. En toen kwam hun koude visschotel en had ik mijn koffie op. En dan kan ik er nog wel van alles bij verzinnen, maar ik denk dat ik het hier maar bij laat.