Roodstaart

Vandaag ben ik in het archief gedoken en kwam ik onder andere onderstaande tekst tegen. We woonden toen pas tweeënhalf jaar in Meerssen.

Dinsdag 6 oktober 2009

Er heeft zich een roodstaart in de tuin gevestigd en ik weet niet of de mussen en mezen in de buurt daar zo blij mee zijn. Het is een beetje een nijdig beestje dat het net in bezit genomen territorium onverzettelijk verdedigt tegen de autochtone bewoners. Dus boven de tuin en aanliggende percelen speelt zich nu een voortdurend luchtgevecht af. Afwisselend mussen, mezen en roodstaart kiezen positie op het dak van de schuur om vandaar op te stijgen voor hun vlucht. Het is moeilijk ze goed in het vizier van mijn verrekijker te krijgen omdat elke beweging binnen een straal van een meter of vijftien aanleiding is het luchtruim te kiezen. De fanate roodstaart – een dame voor zover ik kan zien – zet de verhoudingen tussen de soorten behoorlijk op scherp. De mezen trekken zich nog het minst van de indringer aan. Van het doorgaans keurige rijtje van acht mussen op een van de hekken van de tuin blijft in deze situatie even niets meer heel.

Vreemd

Ik was aan de vroege kant en was op mijn mobieltje verdiept in een artikel in de krant. Het was niet druk in de wachtruimte van de fysiotherapeut. Althans van de fysiotherapeutische praktijk. Er was een tijd dat fysiotherapeuten stand alone waren, tegenwoordig tref je ze vooral nestgewijs aan in grote ruimtes, volgestouwd met apparaten waar – bij deskundig, verantwoord en zorgvuldig gebruik – een helende werking van dient uit te gaan. Langzaam druppelde de half-vier-ploeg patiënten binnen. Ha Paul; ik keek op. Ik zag Em. Ha Em, zei ik. Ik was verrast. Em hier? Dacht ik. Wat doe jij hier, vroeg ik. M’n knie, zei Em. Oh ja, je knie, inderdaad, z’n knie. Ik wist dat, van die knie maar ….. Em fietst wedstrijden en een tijdje geleden was hij gevallen. Op zijn knie. Ik wist dat omdat Em mijn oudste kleinzoon is. Nou, zei ik, dan maar lekker oefenen. Zeker, zei hij. Em is niet lang van stof. Later vanmiddag drong tot me door hoe verrast ik was geweest. Verrast dat ik Em ontmoette in een context waarin hij niet past voor mij en ik niet voor hem. Een context waarin je bijna vreemden bent voor elkaar. Ik moest denken aan de keer dat mijn vader en ik elkaar tegenkwamen in de hal van het station van Maastricht. Het was ‘s morgens half acht. Ik studeerde nog en was om zes uur met een vriend in een Fiat 600 vol apparatuur vertrokken uit Nijmegen en we dachten in die hal een broodje te kunnen scoren. We zouden in de loop van de ochtend in enkele klassen van mijn oude middelbare school, het Henric van Veldeke College, een psycholinguïstisch (zoek dat zelf maar even op) experiment doen. En terwijl we op weg waren naar een broodje liep daar opeens in een stroom reizigers mijn vader op weg naar zijn werk. Zo kende ik mijn vader niet. Als forens. En hij wist niet wat hij zag, in die hal van het station in Maastricht. Zijn zoon die hij in Nijmegen veronderstelde. We hebben heel kort met elkaar gesproken. Daarna hebben we het er nooit meer over gehad. We kwamen elkaar in onze eigen levens sowieso maar moeilijk tegen.

Snuffelen

Er was ook een hond over de vloer. Het was een grote, stevige, moccabruine hond waar je niet overheen kunt kijken, in figuurlijke zin dan. Letterlijk wel, zelfs als we op een stoel zaten keken we over hem heen, maar dat maakte niet dat hij het idee had dat hij zich bescheiden diende te gedragen, net als de mensen in het geanimeerde gezelschap deden. De hond – ik zal zijn naam niet noemen – banjerde overal dwars doorheen. Rond de ruime tafel zaten ongeveer veertien verjaardagsgasten en Herr Hund wilde ze allemaal stuk voor stuk besnuffelen. Niet een voor een en direct na elkaar maar net zoals het uitkwam. Dat werd zo een proces dat pakweg een uur in beslag nam. Daarna wist hij wel zo’n beetje wat hij voor vlees in de kuip had. Onderwijl ging met grote regelmaat de deur naar buiten open en dan haastte Herr Hund zich daar tussen zijn snuffelmomenten door heen om een poging tot uitbreken te ondernemen. In de tuin waren namelijk wat opgeschoten jongeren aan het voetballen en dat was nog veel aantrekkelijker dan ons te besnuffelen of de vloer kruimelvrij te houden. Buiten probeerde hij zich vervolgens met grof geweld op de voetbal te storten. Maar, de jeugd was op de hoogte van zijn beethonger naar de bal en bleek ten behoeve van de continuering van het eigen plezier tot het tijdig liefdevol koesteren van het lederen monster in staat. Vervolgens werd Herr Hund met zachte doch besliste hand weer naar binnen begeleid waarna hij daar weer voort kon met banjeren, snuffelen en kruimels zoeken.

Rail

We zijn gemakzuchtige vakantiegangers. Kamperen ligt ver achter ons. Dus huren we meestal een appartementje of een huisje. En dan is er vrijwel altijd wel wat. Iets dat het niet doet, onhandig is, ontbreekt of zijn beste tijd gehad heeft. Daarom, zegt El, zouden eigenaren en verhuurders verplicht moeten worden twee keer per jaar een week in zo’n -hun eigen – appartement of huis te verblijven. Dan zou wellicht het koffiezetapparaat wél ontkalkt zijn, de rail van het gordijn op de slaapkamer zo hoog zijn opgehangen dat het raam ook open kan, er wél iets gedaan zijn aan de putlucht in de badkamer, de afzuigkap boven het fornuis van zijn teringherrie zijn afgeholpen, zouden de plankjes naast het bed stevig zijn vastgezet aan de muur, zou je in de badkamer je handdoek aan een rekje of haakje kunnen hangen, zou het mechanisme van het slot van de voordeur niet zoveel speling hebben of goed gesmeerd zijn, zou de vloer van de douche of de bodem van het bad niet spekglad zijn, zouden de pannen in de keukenla allemaal brandschoon zijn, zouden de gemakkelijke stoelen niet zó ver doorzakken etcetera, etcetera. En ja, we hebben meestal prima vakanties. Maar mopperen is ook wel eens lekker. En mag dat? Ja, dat mag.

Rand

Als ik ’s morgens op de rand van mijn bed zit kan ik uitkijken over de weide tegenover het huis. Soms neem ik daarvoor de tijd. Zoals wanneer het een dag van lastig wakker worden is. Op het eerste gezicht gebeurt daar zelden wat. Soms staan er wat paarden of de eigenaar is bezig de meidoornhaag te kortwieken. Dan horen we vanaf een uur of zes de heggenschaar open en dicht gaan. Of er hangt een buizerd boven, op zoek naar een maaltje muis. Een keer, helaas maar één keer, zag ik er een hermelijn in winterkleed. Maar, altijd zijn er de mussen. Ze nestelen op wel vijf, zes plaatsen onder de pannen van ons huis. En in deze tijd van het jaar vliegen ze onophoudelijk heen en weer tussen goot en weide. Een stelletje heeft de gewoonte om opgestegen vanuit de goot steeds op dezelfde paal te landen. Die steekt uit boven het lage deel van de meidoornhaag en krijgt beschutting van een hoger deel. Het is een veilig plekje van waaruit ze goed zicht hebben op de omgeving waarin ze hun voedsel vinden. Ik kan er uren naar kijken. Bij wijze van spreken dan. Er moeten immers altijd meer en nuttiger dingen op een dag. Nu is dat vooral veel wegdoen. Vooral weten wat we zeker nog nodig hebben en ons tegelijkertijd realiseren dat we onderaan de streep ook heel goed zonder kunnen. Het meeste blijkt gewoon maar spul. Wat we zeker zullen missen zijn het Kalverbos, Vogelzang en de Watervalderbeek. En ik vooral ook de rand van mijn bed met zicht op de weide.

Naschrift – Deze tekst is een fragment uit een column die op 26 mei 2021 werd gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Gemeente Meerssen. Enkele weken later zouden we verhuizen naar Venray.

Post

El ging boodschappen doen. Vaak gaan we samen maar nu dus even niet. Ik had nog wat andere dingen te doen. Toen ze weer thuiskwam zei ze: Hier, je lievelingspost. Vroeger, toen haar vader nog leefde en die een tuin had, zal ze dat soms ook gezegd hebben. Als in de aanloop naar het voorjaar de folders van de bollenbedrijven in de brievenbus vielen. Toen PostNL nog PTT Post heette. Hij sliep niet altijd even goed en dan zat hij ‘s nachts die brochures met bollen door te spitten. En na veel deskundig vijven en zessen ging er een bestelling de deur uit en zag zijn tuin er in het voorjaar weer fris en fruitig uit. Later stapte hij over op het zelf opkweken van plantjes. Maar, mijn lievelingspost heeft niet met bollen en tuin maar alles met treintjes te maken. Ik zat aan de tafel toevallig weer eens te puzzelen op een bescheiden baantje. Ik had de afgelopen weken al wat getekend maar was gisteren op het web iets tegengekomen dat daar op leek maar eenvoudiger van opzet was. En net zo aantrekkelijk. Dus, weer een stapje gezet op weg naar de bouw van een baantje. Mijn lievelingspost, eenmaal geopend, wakkerde de lust om nou eindelijk weer eens echt in actie te komen stevig aan. Dus om te gaan zagen, lijmen, sporen leggen, draadjes trekken, solderen en dat soort werk. Ik weet uit ervaring dat het, als het begin eenmaal gemaakt is, snel kan gaan. Dus, wat hield mij nog tegen? Terwijl ik me verdiepte in allerlei nieuwtjes, ging El in de keuken in de weer. Geritsel van papier, water, voetstappen. Toen ik even opkeek zag ik ze staan: Tulpen! Eindelijk weer!

Vier

Ergens halverwege de ochtend zei hij opeens: Als ik vier ben kom ik niet meer. Hij zat naast oma El op de bank, oma aan de ene kant en de brandweer- en de politieauto aan de andere. Hij was met oma El weer eens het boek van Charlotte Dematons over het alfabet en het alfabetmannetje – een letterdief – aan het doorploegen. Het is een prentenboek met op de bladzijde van de a/A van alles en nog wat dat met een a/A begint. En er zijn héél véél woorden die met een a/A beginnen. Denk  aan anaconda, appelvlaai, amfoor, aap, adelaar enz.. En dat dan een heel boek lang, voor elke letter een dubbele pagina. Al bij de a/A kwam hij wat woorden tegen die hij maar niet kan onthouden. Zoals avocado, aubergine, asperge en artisjok.Terwijl die even daarvoor toch ook al voorbij waren gekomen tijdens het voorlezen van De Tuin Van Meneer Ajuin, een boekje uit de Bolleboosreeks dat we ook nog hebben voorgelezen aan onze kinderen, dik veertig jaar geleden. En het is een verhaal waarin ook de kleinkinderen de weg blindelings vinden. Maar, er was de kleine van dik drieënhalf dus plotseling te binnen geschoten dat hij over enkele maanden vier wordt. Oma El schrok ervan. Kom jij dan echt nooit meer? Ze smeerde over haar vraag een flinke laag vertwijfeling uit. Hij schrok er zelf nu ook een beetje van. Maar dan kom je toch nog wel eens logeren, vroeg oma El. Ja natuurlijk kom ik dan nog wel logeren. Maar geen boekje meer lezen. Dat doe ik dan op school. Gelukkig, zei oma El, dat je nog komt logeren. Hij was even stil. Dat vind ik super cool, bij jou logeren, zei hij. Hij weet immers hoe hij oma aan zijn kant houdt. Er lag nog een derde boekje klaar: Een Knipoog Van Een Mosasaurus. Ook dat mag zich doorgaans royaal in zijn aandacht verheugen. Hij had het uit de kast getrokken en daarbij gezegd: Helaas heb ik mijn dino niet bij me. Die dino was sinds kort een geheide kameraad die hij had opgedaan nadat hij de tandarts geduldig een blik op zijn melkgebit had laten werpen en er met een haakje voorzichtig in had rond laten pulken. Het was ons niet meteen duidelijk waarom dat helaas was, maar navraag leverde niet een echt duidelijk antwoord op. Ik veronderstelde dat hij de mosasaurus behalve de zijne van harte óók de aandacht van een tijd- en soortgenoot gunde. Ik had het hem kunnen vragen maar je moet in de communicatie met zo’n kind niet steeds de diepte in willen. We lieten het er bij. Het was helaas en dat was het dan. Bij de e/E kwam het ei voorbij. Vind je ei nou eindelijk lekker, vroeg oma El? Nee, zei hij, dat vind ik niet lekker. En oma: Ja maar, je probeert het ook almaar niet; je kunt ook dingen die je niet zo lekker vindt opeens wel lekker gaan vinden. Hij dacht weer even na. En daarna: Ei, dat ga ik proberen als ik groot ben. Nu ben ik pas drie.

Gehoor

Gisteren schreef ik over oorkaarsen. En hoe ik daarmee kennismaakte in de eerste week van februari 2021. Ik was toen al bijna tien jaar de drager van twee voor de buitenstaander nauwelijks zichtbare gehoorhulpjes. Uit zo’n manier van benoemen spreekt absoluut respect en dankbaarheid maar in de dagelijkse praktijk bleken het draken van dingen die alles schel deden klinken, mij in grotere gezelschappen nog dover maakten dan ik al was én de productie van oorsmeer – ja, ik weet het, ik laat je zo wel even heel erg bij mij naar binnen kijken – enorm opjoegen. Precies een week later, op 17 februari 2021 en gepubliceerd op de website van Lokale Omroep Meerssen, schreef ik het tekstfragment dat je zo meteen gaat lezen. Nu dus.

Er kwam een brief van een gehoorspecialist. Ik kon geheel gratis een zeer geavanceerd en niet al te prijzig gehoorhulpmiddel testen. Dat leek me wel wat. Ik was niet echt tevreden over de apparaatjes die ik heb en aan gratis kun je je over het algemeen geen buil vallen. Een afspraak was snel gemaakt. Dat ging via een website waar je zelf een tijd van je keuze kon invullen. Twee dagen later kreeg ik een telefoontje. Of ik ook op een andere tijd zou kunnen. Ik vroeg me af waarom de gehoorspecialist een online afsprakensysteem had opgetuigd. Maar, ik realiseerde me ook dat ik me vaak dingen afvraag die me geen steek verder helpen. Want nog vaker zijn de dingen gewoon zoals ze zijn. Vroeger zeiden mensen dan dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn. En zelden aangenaam, kwam daar dan soms nog achteraan. Die wetenschap hield je weg van vruchteloos nadenken. Toen ik op de afgesproken tijd op de deur van de gehoorhulpmiddelenwinkel klopte – de bel deed het niet of ik hoorde hem niet – keek achterin de zaak een man van achter een bureau en een mondneusmasker enigszins verstoord op. Had hij mij wel verwacht, vroeg ik mij af. Tegelijk zei mijn innerlijke ander: Indien niet, wat dan nog? Lang verhaal kort. In welke situaties ik vooral gehoorhulpmiddelen nodig had, vroeg de man. Ik zei: Op drukke recepties, in het theater en tijdens vergaderingen als iemand naast me iets in mijn oor fluistert. Tja, zei de man, dan heeft een proefperiode niet zoveel zin. Dat zijn namelijk precies de situaties die zich nu, met COVID-19, niet voordoen. En daar had hij gelijk in.

PLOP

Ze was naast me komen zitten op de bank. Ze is zeven jaar en nieuwsgierig. Ze vroeg: Wat ben je aan het doen? Ze kon zien wat ik aan het doen was, ik keek op mijn tablet. Wat ze bedoelde was: Waar kijk je naar en is dat ook voor mij interessant? Ik las de krant. Oh, zei ze, en daarna nog iets maar dat verstond ik niet. Ik had al weken last van een steeds dichtlopend linkeroor. Ik zei: Ik hoor niet goed wat je zegt, ik moet maar eens naar de dokter om mijn oren te laten uitspuiten. Ze keek me aan alsof ze water zag branden. Dus ik aan de uitleg over spuit, lauw water, gehoorgang, voorzichtig en dan – le moment suprême – PLOP en opa zou weer beter kunnen horen. Ze luisterde aandachtig en zei: Oorkaars. Nu was het mijn beurt om zo’n heftig wat-vertel-je-me-nou-gezicht te trekken. Nou, zei ze, gezien op YouTube. Waarmee ze voor zichzelf de weg opende naar iets interessanters dan de krant lezen op tablet. Ik vroeg me nog wel even af hoe zo’n wicht van zeven op YouTube bij een oorkaars uitkomt. Waar ben je dan naar op zoek in je jonge leven? Welk algoritme gaat er dan met je aan de haal? Maar goed, voor het naadje van de kous tikte ik oorkaars in. Doe dat zelf ook maar even. Ik wil wel nog kwijt dat de kleine en haar opa een genoeglijk kwartiertje beleefden, met de oorkaars op de tablet.

Fragment uit een tekst die op 10 februari 2021 verscheen op de website van Lokale Omroep Meerssen.