Foto

Henk: We hebben toch een foto van Pieter, dat hij aan het vissen is, in zijn blootje, weet jij waar die is?

Ingrid: Geen idee. Pieter aan het vissen? Heeft Pieter ooit gevist? En in zijn blootje?

Henk: Ja, tijdens een vakantie. Aan de Cèze, hadden we in Barjac hengeltjes gekocht voor de kids. Aan die rivier. Weet je toch wel, rotsen, veel, heel veel vlinders, man met een net om ze te vangen, nog mee staan praten, de hele dag stralende zon, ’s nachts aardedonker, ’s avonds muziek op de camping aan de overkant, voortdurend die hit van die ene groep, in het Nederlands, kopje koffie of Suzanne, zijn toch van dezelfde groep, hè, die nummers? En verder de hele dag visdraad uit takken peuteren. Weet jij trouwens dat Van Muiswinkel de tekst van een kopje koffie geschreven heeft?

Ingrid: Ik zou het écht niet weten. En Pieter vissen? Ben je niet met Sonja in de war? Die wilde ooit graag vissen. Die had die hengels van jou gezien, op zolder. Weet je nog? En zij wilde dat je die meenam op vakantie omdat we naar een rivier ging. Maar jij had daar geen zin in.

Henk: Jemig, het waren gewoon veel te grote en zware hengels voor die rivier. Daar kon je haaien mee vangen. Bij wijze van spreken dan.

Ingrid: Nee, je had er gewoon geen zin in. Je had wel vaker geen zin in dingen waar Sonja zin in had. Die wilde ook altijd helpen in de tuin. Maar dan joeg je haar weg. Bijvoorbeeld. Want er was wel meer waar je Sonja niet bij kon gebruiken.

Henk: Oh, daarover? Op die fiets? Omdat jij niet weet welke foto ik bedoel. Kom, we hadden het over een foto, waar die is en zo, niet over falen in de opvoeding. Dat doen we wel weer een andere keer. Terug naar die foto, graag. Met Pieter die aan het vissen is.

Ingrid: Maar zo was het wel en volgens mij ben jij in de war met een foto van Pieter die in zijn blootje aan de oever van een rivier staat te kijken naar mij en Sonja die die rivier overzwemmen. Een foto door jou van achteren genomen. Hij staat met zijn linkerarm uitgestrekt een beetje scheef geleund tegen een boompje en met twee vingers van zijn andere hand niet zichtbaar maar wel overduidelijk in zijn mond. As usual. Je kijkt als het ware over zijn schouder mee en ziet mij en Sonja zwemmen.

Henk: Ja, van die keer aan de Yonne. Clamécy, op die camping tussen het kanaal en de rivier. Onweer, storm, zware takken op de tent, de hele zomer was het toen raak. De ene nacht na de andere. We hebben toen de Tour gezien, weet je nog? Die foto zit in het fotoalbum van 1986 en Pieter is daar niet in zijn blootje. Hij heeft daar een zwembroek aan. En hij heeft zijn vingers niet in zijn mond. Ik zoek die foto waarop hij aan het vissen is. Dat was aan de Cèze. In welk jaar was dát dan? 1987, 1988, 1989?

Ingrid: Ik weet het niet! Vooral omdat volgens mij zo’n foto helemaal niet bestaat. Er is wel een foto van Sonja die staat te vissen. En niet in d’r blootje. Met een klein hengeltje. Een ontzettend lullig hengeltje dat ervoor gemaakt was om helemaal niets mee te vangen. En jij had dat gekocht. Meisjes werden namelijk niet geacht vissen te vangen. En dat was aan de Cèze, ja. Het was een lullig hengeltje uit een souvenirwinkel waar ze ook van die luchtbedjes verkopen die schampend langs een rots meteen lek slaan. Weg plezier. Dat hengeltje, zelfde kwaliteit. Niks de hele dag visdraad uit de bomen pulken. Na een halve dag zat het schamele hengeltje met het lijntje muurvast in het struikgewas langs de kant. Kwam je wel goed uit. De andere helft van die dag: huilend kind in de tent. De lol was er toen wel af. Van het vissen. Had je weer goed geregeld.

Rook

Ze stond met haar rug naar hem toe. Ze keek uit het raam. Mantelpakje, hoge hakken, lange benen, rook kringelde omhoog van de sigaret tussen de vingers van haar rechterhand. Ze zei: Als wij ons afvragen wat de zin van het leven is, denken we, narcistisch als we zijn, vooral vanuit onszelf. En dan is dat een raadsel dat we niet opgelost krijgen. Dat zou nederig moeten stemmen. Prima, wat mij betreft. Ik denk dan: Dat heeft het leven goed geregeld. Vanuit het leven gezien zijn wij niet meer dan een stuk gereedschap. Handig gereedschap, dat wel. Wij stellen vragen, eindeloos veel. En vinden antwoorden. En wij pakken van alles en nog wat aan en op, komen met oplossingen en nieuwe vergezichten of laten zaken hopeloos uit de hand lopen, sterven voor de poort. Al dat gedoe stelt het leven in staat zich voortdurend aan te passen, zijn ding te doen en te overleven. Onze reden van bestaan, doel van ons bestaan is in essentie onwetend en slaafs de weg te plaveien voor het leven. Als een dienaar voor zijn meester. Ze bracht de sigaret naar haar mond, inhaleerde en blies de rook zacht in de richting van het raam. Die loste losjes wervelend op in het felle zonlicht dat door het raam naar binnen viel.

De zin

Ja, zei ze, de zin van het leven is de laatste tijd nogal een dingetje.

Ze nam een voorzichtige slok uit het wijnglas dat ze bij de steel als een potlood tussen de duim, wijs- en middelvinger van haar rechterhand hield. Rode wijn. Hij smaakte haar. Even sloot ze haar ogen, terwijl ze het glas op het tafeltje naast de stoel zette. Een vanzelfsprekende beweging. Het was haar stoel, haar plek in de kamer met de ramen die uitkeken op de weiden achter het huis. Achter de weiden het bos. Op het tafeltje nu het glas en de vaas met de bloemen. Vooral rode.

Wat mij niet helemaal duidelijk is, waar hebben we het dan over. Over het leven of het bestaan? Maar goed, de zin van het leven. Het leven is volgens mij vooral iets grenzeloos en ongebreidelds dat gewoon almaar doorgaat. Het is een woekering die zich in elke omstandigheid thuis voelt. Hier gaat er wat van af en daar komt er weer wat bij. Het duikt onder en komt weer boven. Het is het meest adaptieve fenomeen dat er is. Het kruipt waar het niet gaan kan. We kunnen als mensen ons best doen er een einde aan te maken maar dat gaat ons niet lukken. Ook al gaan we dood. Het was er al ruim voordat wij er waren, wij eindelijk zover ontwikkeld waren ons af te vragen wat er de zin van is. En als wij er niet meer zijn, kúnnen we ons niet eens meer afvragen wat er de zin van is. Het leven is de karavaan die verder trekt, de show die altijd moet doorgaan, de zon die elke dag weer opkomt.

Ze reikte naar het glas, zette haar vingers weer rond de steel, bracht het naar haar mond en nam nog een slok. Een bescheiden slok. Ze ging even verzitten. En terwijl ze het glas weer terugzette ging ze verder. Weer even haar ogen gesloten.

Wellicht is de zin van het leven juist dat het ons de kans geeft ons af te vragen wat er de zin van is. Of de onzin, de zinloosheid. Er zijn hele volksstammen die zich die vraag trouwens helemaal nooit stellen. Die nemen het leven zoals het is, zoals het komt. Die ondergaan de woekering. Het is zoals het is. Wie zich daar niet bij neer wil leggen laat zich eventueel door de vraag naar de zin van het leven van de straat houden. Ik vraag me trouwens af waarom sommige mensen altijd zo fanatiek op zoek zijn naar antwoorden die een oplossing bieden. Ik denk: Antwoorden stellen pas iets voor als ze nieuwe vragen opwerpen. De zin van het leven zou dus best eens kunnen zijn dat het eindeloos vragen blijft oproepen. Het leven heeft zin zolang er geen definitieve antwoorden zijn. Zo lang er vragen zijn, is er leven. Mijn advies: Vind nooit het definitieve antwoord.

Ze keek me vorsend aan: En wat denk jij?