Soms komt hier een oude man voorbij, hij zal tegen de tachtig zijn. Hij loopt langzaam omdat de ouderdom zwaar weegt. Een meter of zeven, acht achter hem loopt zijn vrouw, geheel in het zwart. Zo nu en dan stopt hij even en wacht hij tot zijn vrouw – ook oud – hem heeft ingehaald en begint dan weer te lopen. In eerste instantie lopen ze daarna min of meer gelijk op, in tweede instantie raakt zij weer achter. Het is dan gemakkelijk te denken dat de verhouding tussen die twee traditioneel en ongelijkwaardig is. De man gaat voorop, de vrouw, als tweederangs mens, volgt. Hij is immers van Turkse afkomst en zij ook, in haar zwarte lange jurk en zwarte lange jas, met ook een zwarte hoofddoek als op het Turkse platteland. Zo gaat dat daar. Of zo ging dat daar toen ze naar Nederland kwamen, zestig jaar geleden, hij eerst om te werken, daarna zij om in hun gezin voor hun kinderen te zorgen. Hier hebben ze de verhoudingen in stand gehouden. In de diaspora beklijven tradities uit het vaderland of moederland, religieus en/of werelds, beter dan in wat thuis heet. Lastiger is het te denken dat zij gewoon haar eigen tempo aanhoudt. Dat ze denkt: Lieve oude man van mij, bekijk het maar met dat tempo van jou. Ik heb mijn eigen tempo en daar heb je mee leren leven. Heel regelmatig wacht je op mij want wat zou je zonder mij moeten?