Gisteren ben ik naar de Tefaf geweest. Rare naam, mooie spullen. En heel veel mensen. Nou is het een beetje gemakkelijk om daar de draak mee te steken. Ik bedoel, er loopt daar nogal een hoop exotisch volk naar qua kunst het neusje van de zalm te kijken. Vaak lachwekkend kijkmijeens uitgedost flaneert het langs de uit – in met chic off white linnen behang bekleed – mdf opgetrokken tijdelijke winkels van de kunsthandelaren van over de hele wereld. Stuk voor stuk met daarin voor een slordige tien miljoen euro en meestal meer aan behoorlijk incourante maar desondanks zeer gewilde handel.
Een tekeningetje van Rembrandt voor pakweg 27.500 euro’s is er een koopje. En voor dat geld schrijft de beste man dan ook zijn naam nog fout: Rembrant. En een vroeg twintig bij twintig centimeter werkje in olieverf van schrijver Hugo Claus moet 4.500 euro opbrengen. En dan hangen en staan en liggen er niet honderd leuke stukkies, nee het zijn er duizenden. In elk geval zo ontzettend veel dat je ervan uit kunt gaan dat in die mer à boire het kekke werkje van die veelbelovende jonge kunstenaar bij jou thuis aan de muur die duizend euro die jij er voor betaalde nooit meer opbrengt. Hoewel, met kunst is het wat de gek er voor geeft. In de stand van een Duitse galerie hing een schilderij met daarop in geoefend schoolschrift Kunst ist zu verkaufen. Dubbelzinnig én helemaal waar.
Mensen, er is gewoon veel te veel kunst. Meer dan voldoende in elk geval om alle hebberigen er ruim van te voorzien. Helaas hebben die lang niet allemaal het geld om die hebberigheid te kunnen transformeren in bezit. En van die laatste categorie lopen er op de Tefaf overigens meer rond dan echte rijken. Veel weinig in het oog springende kijkers die niet kopen. Ik ben een van hen en loop dus op The European Fine Art Fair niet de kans op een impulsaankoop. Terwijl ik daar verslaafd aan ben, aan al te plotselinge aankopen.
Overigens, als ik iets gekocht zou hebben dan was het een Miró geweest. Ik word van die man zo ontzettend blij. Al die werken en werkjes die uit vaak ijle lijntjes en vlakjes onbevangen in elkaar lijken gekriebeld en gekrast. Schijnbaar willekeurig, zonder zin, zonder doel, gewoon omdat Miró’s hand toevallig die kant opging, zijn oog toevallig daar nog wat te doen zag, zijn arm toevallig zin had even heel langzaam of net iets sneller te bewegen. Gestuurd door wat er zoal op de weg van de verbeelding komt. Met een blinddoek om lopend op onbekend terrein. En dan toch zó sprekend en veelzeggend en helemaal af.
Geschreven op zaterdag 26 maart 2011