Vanochtend, op weg naar de badkamer, liep ik langs de slaapkamers van twee kleinkinderen. De deuren stonden open. Natuurlijk stonden de deuren open. Waarom zou je die deuren sluiten als je van je kamer gaat? Je ouders moet je de kans geven te weten hoe jij met je spullen omgaat. Dat je alles laat vallen waar je staat, dat het goed ligt waar jij het losgelaten hebt, dat je het geen punt vindt door een zee van kleren te waden, gewoon omdat het kan. En, je moet immers je ouders ruimte bieden om je erop aan te spreken, gewoon omdat ze dat verdienen. Het zijn per slot van rekening je ouders, hè? Niet de minsten in je leventje. Want zo is het natuurlijk wel, je doet het voor ze omdat je van ze houdt. Bij wie moeten ze anders hun afkeer van rommel en rotzooi kwijt? Bij wie moeten ze anders terecht met hun boosheid? Op wie kunnen ze anders eens ongeneerd én met reden kwaad worden? Als jij altijd alles netje opruimt zouden je ouders een weinig enerverend leven hebben, toch? Hoe zouden ze met hun saaie, slome, volwassen leven anders nog de kick van adrenaline kunnen opdoen? Nee, het is prima dat jij van je kamer een zwijnenstal maakt. Iedereen gelukkig. Op de terugweg heb ik de deuren maar even gesloten.