Er kwam een man om de hoek, mij tegemoet, Hij had duidelijk geen haast, hij kuierde. Om zijn nek hing een hondenriem. Niet zoals een hond die om krijgt maar zoals je losjes een das draagt, niet omgeslagen, dus. Zijn handen nonchalant in de zakken van zijn zomerse broek. Het was warm. Hij had een hoed op, een strooien hoed van Italiaanse snit. Raar, die riem, dacht ik, maar het zal wel. Vooral omdat er geen hond te bekennen was. Ieder zijn ding. Vrijheid, blijheid. Ik ging de hoek om en zag vijftien meter verder een kleine, witte hond op korte pootjes. Dicht tegen de gevel. Speurend naar geurtjes met een boodschap of die in de wereld van de hond gewoon lekker zijn. Hij kon goed van de man met de hoed zijn die ik net op de hoek was tegengekomen. Maar ook niet. Had die die hondenriem niet om gehad dan zou ik niet op het idee zijn gekomen dat ze bij elkaar hoorden. Ze liepen en keken geen van de twee alsof ze zelfs in de verste verte ook maar iets met elkaar van doen hadden. Alsof niet de een de hondenbrokjes in een bakje gooide en de ander die hapslik wegwerkte. Alsof niet het fluitje van de een onmiddellijk tot een reactie van de ander zou leiden. Ze leken niet in elkaar geïnteresseerd. Eerder opzichtig niets met elkaar te maken hebben. Twee wezens, twee levens. Het was slechts die riem op die opvallende plek die een relatie suggereerde..