Het was februari 2018. We waren in Australië, aan de oostkust in de buurt van Brisbane. Er was een tijd – en dat was geen prettige periode – dat ik me vaak afvroeg wat het belang, nut of de waarde was van wat mensen doen. In het algemeen maar vooral als het ging om waar mensen zoal mee bezig zijn op een zonnige dag met een zacht briesje, op het water van de monding van een rivier in Australië. Zoals suppen. Wat schiet je ermee op? Met suppen. Ik zat vierhoog op het balkon van een nogal luxe appartement op tien meter van de waterkant en keek uit over het heen en weer van boten en bootjes tussen Noosa Heads en Noosaville. De zon stond al vrij laag, einde van de middag. Vogels overliepen de lage zandbanken op zoek naar voedsel. Zo nu en dan vloog een zwerm op, niet gediend van de nabijheid van kinderen, op hun beurt ook op zoek, naar schelpen. Ik kon er tegenwoordig goed mee leven, realiseerde ik me weer eens, me niet meer af te vragen wat je opschiet met wat je doet. Het kon ook waardevol zijn iets te doen dat zo op het oog geen nut heeft. Zoals suppen. En dat ik op dat balkon zat, het was precies wat het was. Man zit op balkon en kijkt uit over water. Ik nam nog een slok van mijn witte wijn. Op het glas parelden druppels water. Er vielen er een paar op mijn shirt. Dat voelde al vochtig van het zweet dat niet ophield op te wellen uit mijn huid. Het was vijfendertig graden, vochtig en er dreigde onweer. Boven de heuvels verder het land in vormden zich al enkele uren grijze, donkere wolken. In het water, beneden in de pool van het appartementencomplex, de hele dag vol in de zon, kon je nu waarschijnlijk eieren koken. Gisteren en eergisteren had het ook geonweerd maar dat had niet geholpen, qua verfrissen. Toch, vandaag was er voor het eerst sinds een week dat briesje dat hoop gaf na een week van temperaturen tot bij de veertig graden. Ik had moeite mijn ogen open te houden.