We hadden er drie, nog namokkend, op de achterbank. Dat was dus niet geheel zonder slag of stoot gegaan. De oudste die in het midden zat wilde niet in het midden zitten, de middelste die rechts zat, wilde links zitten en de jongste die links zat wilde rechts zitten. Dat we ze hun zin niet hadden gegeven kwam doordat de achterbank van de auto nou eenmaal op een bepaalde manier is ingericht met zitverhogers en veilgheidsstoeltjes. Dat luistert nauw, techniek, en sowieso niet naar wat kinderen willen. Terwijl ik de auto dan eindelijk in gang zette, doofden de gevechten van het volkje op de achterbank langzaam uit. We hadden vanaf de stoelen voorin de auto gevraagd of ze er zin in hadden, in naar de dierentuin. Het leverde een eenstemmig ja op. En of ze wisten dat de dierentuin gisteren nogal in het nieuws was geweest. De oudste en de middelste wisten het. Bijna eenstemmig: Er is brand geweest. Er zijn zes doodshoofdaapjes dood. En zei de middelste: Ze doen onderzoek. Ook de jongste bleek op de hoogte. Hij raakte in een hevig gevecht met het woord doodshoofdaapjes verstrikt maar stootte uiteindelijk nog nauwelijks ademend zijn verbrand uit. En bijna direct daarna: Zijn ze nu in het ziekenhuis? Nee man, zei de oudste, ze zijn dood. Ze leven niet meer. Ze gaan ze begraven. Nee, zei de middelste, ze doen nog onderzoek. Ja, zei oma, ze doen nog onderzoek maar dat is onderzoek naar de oorzaak van de brand. Het werd even stil op de achterbank. Totdat de kleinste van dik drieënhalf vroeg of we nog naar de – en er begon weer een gevecht met lettergrepen – doodshoofdaapjes gingen kijken. Ik stelde me voor dat de twee anderen op de achterbank elkaar aankeken en met hun ogen rolden. En, de middelste: Neehee, dat kan niet meer. Ze zijn dood. Ik hoorde ook een uitroepteken. En de jongste: Nou, jammer dan. Toch? Zeker, héél jammer, zei oma. Wie wil er een krentenbolletje?