Het was donker, het was waterkoud, het waaide stevig. En het begon te regenen. De vergadering was vruchtbaar geweest maar had te lang geduurd. Hij was een beetje suf geluld. In de straten schitterde nog steeds de feestverlichting. Nog een week of twee en alles zou weer normaal zijn. In het enige straatje waar het ondanks de tijd van het jaar donker als altijd was zag hij een meter of tien, vijftien voor zich uit onder de korte arcade met de zeven bogen een donker bolletje liggen. Het bewoog licht. Het liep langzaam? Hee, een egel, dacht hij. En tegelijk: Dat kan toch niet, hier, op deze stenen, strak getrokken stadsvloer een egel? Toch ….. De bol bewoog weer even. Egels leken hem niet echt geschikt voor een stadse ruimte; meer voor groen, bladeren, rulle aarde, een omgekeerde bloempot met een voordeurtje en stro op de vloer. Plus, er zijn bijna geen egels meer. En dan zou een van die nog zeer zeldzame diertjes op pad zijn in de stad? Uitgerekend in deze stad. Egels leken hem huiselijk van aard en niet bepaald gesteld op reizen. En zeker niet naar een winkelstraatje met een lingeriewinkel, een chocolaterie en een telefoonshop. En die ene bloemenzaak, die was toch ook niet echt aantrekkelijk. Wel veel groen, maar weinig kans op worm. Hij was nu nog maar een meter of drie van de egel vandaan. Hij meende stekels te zien. De bol lag nu stil. Hij liep nu langzamer. Pas toen hij recht naar beneden op de egel kon kijken – langzaam scanden zijn ogen centimeter voor centimeter de donkere bol – zag hij: Het is de droge bloem van een hortensia. Een plotselinge windvlaag nam het geval op en joeg het in de richting van waaruit hij gekomen was. Hij was onmiddellijk terug in de werkelijkheid. En terwijl hij onder de arcade uit liep sloeg de regen hem in het gezicht.